Gambar halaman
PDF
ePub

den langen, krachtigen snavel, zwart leikleurig vederenkleed, op de onderdeelen heeft iedere veder een lichte vlek aan den top, kop en nek groenolijfkleurig met fijne witte puntjes, onder ieder oog een bleekroode vlek, kin en hals okerkleurig saffraangeel; hij houdt zich in valleien op en kan gemakkelijk gelokt worden door nabootsing van het hakgeluid; bekend 0.2. van Java, Sumatra en Borneo. Een bijna even groote vogel is Thriponax jarensis van Sumatra, Java, Banka en Borneo, te kennen aan de zwart gekleurde bovendeelen, terwijl de onderdeelen vuilwit zijn en voorhoofd, kop bovenop evenals nekkuif karmozijnrood gekleurd zijn, ook een breede streep achter de onderkaak vertoont deze fraaie kleur. Ten slotte nog een paar soorten, behoorende tot de Spechten, met korten zacht en staart, zonder stekelveeren, hals niet ingesnoerd, normaal. Het zijn zeer kleine vogeltjes, de eene behoort tot het geslacht Picumnus. P. innominatus is de eenige representant in den ganschen 'Archipel en wel van Sumatra bekend; de rug en schouders goud olijfkleurig, borst en buik witachtig geel met zwarte vlekken, kop olijfbruin, lange witte streep boven ieder oog; deze weinige kenmerken zullen het vogeltje in verband met de geringe grootte gemakkelijk doen onderkennen van alle andere Spechten. Een nog iets kleiner vogeltje is Sasia abnormis van Sumatra, Nias en Borneo; gemakkelijk te kennen aan de volgende kenmerken: bovendeelen uniform olijfkleurig, alle onderdeelen van kin tot onderstaart vederen oranje-rood-bruin, staart je zwart; men ziet hem zelden op groote boomen, meer op struiken en heest ers, pikt als de spechten aan de schors, klautert als de specht en en voedt zich met maskers van witte mieren, tengevolge waarvan dit vogeltje een onaangenamen geur bij zich heeft. Van de vorige kleine soort is deze terstond behalve reeds door de kleur te onderkennen aan de merkwaardigheid, dat zij slechts drie teenen heeft, waarvan natuurlijk een achterwaarts gekeerd is.

[ocr errors]

Spechten in het algemeen worden in het Maleisch pělatoek genoemd en in het Soenda neesch tjaladi. Zie verder TOEKIK en BALATIK.

SPECX (JACQUES). Geboren te Dordrecht omstreeks 1585. Reeds in 1606 was hij in dienst der Comp. te Firando (Japan) en werd in 1609 tot opperkoopman, hoofd van de factorij aldaar benoemd (en was als zoodanig een van de eerste en voornaamste grondleggers van den handel met Japan), welke functie hij waarnam tot 1613 en daarna van 1614-1621. Hierop vertrok hij naar Batavia, werd in 1622 eerst tot President van Schepenen te Batavia, daarna tot Raad extraordinaris van Ned.-Indië en in 1624 tot comm. politiek bij den Bataviaschen Kerkeraad benoemd. Op herhaalden aandrang van HH. XVII (die waarschijnlijk inlichtingen over den Japanschen handel wenschten) vertrok hij in 1627 naar Holland. 25 Oct. 1628 werd hij door de XVIIen benoemd tot eerst en ordinariis Raad van Ned.Indië, waarop hij 25 Jan. 1629 naar Indië vertrok. Aldaar gearriveerd was Coen juist een dag te voren overleden, waarop Specx onmiddellijk door den Raad van Indië provisioneel tot G.-G. werd gekozen en 25 Sept. 1629 als zoodanig optrad. Die keuze werd door de Heeren XVII niet bekrachtigd, waarom Specx 17 Mrt. 1632 werd teruggeroepen. Den 7en Sept. van dat jaar gaf hij het bestuur aan zijn opvolger H. Brouwer over,

vertrok 3 Dec. naar het vaderland en kwam aldaar aan in Juli 1633.

Specx aanvaardde onder weinig gunstige omstandigheden het bestuur: Batavia werd nl. van Aug. 1629 af ten tweed en male door Mataram belegerd, welk beleg echt er onverwacht werd afgebroken den len Nov. d. a. v. Behalve dat in Maart 1632 een,,Nieuw reglement rakende de generale directie en beleyt over de regering in Indië", door het Opperbestuur in Nederland werd vastgesteld, kenmerkte de regeering van Specx zich niet door bijzondere gebeurtenissen. Bij zijn aftreden werd hem door de Chineesche burgers van Batavia een goud en gedenkpenning aangeboden, uit dankbaarheid voor de door hen tijdens zijn bestuur genoten bescherming. Zie: van Rhede v. d. Kloot, De Gouv.-Gen. en Comm.-Gen. enz., 's Gravenhage 1891.

SPEELMAN (CORNELIS). Geboren te Rotterdam, 3 Maart 1628, zoon van J. C. Speelman (koopman te Rotterdam) en H. H. Witters. Op jeugdigen leeftijd vertrok hij als assistent in dienst der O.-I. C. naar Indië, kwam te Batavia in 1645 en werd achtereenvolgens (in 1648) tot boekhouder, (1649) tot onderkoopman en (1652) tot koopman bevorderd. In 1657 volgde zijn benoeming tot boekhouder-generaal van Ned.Indië en twee jaar daarna tot kapitein over de compagnie pennist en te Batavia en president van Chineesche boedelmeest eren. In 1661 werd hij schepen van Batavia, vervolgens den 12en Juni 1663 aangesteld tot Gouverneur en directeur van Coromandel, welk ambt hij tot Sept. 1665 waarnam, waarna hij naar Batavia terugkeerde. In 1666 werd hij als admiraal en superintendent naar Makasser gezonden, behaalde aldaar een groote overwinning en sloot 18 Nov. 1667 het zgn. Bongaaisch contract (zie op dien naam, zoomede BONI, GOWA en MAKASSER); in dat jaar (1667) werd hij tevens benoemd tot Commissaris over Amboina, Banda en Ternate en vervolgens tot Raad extraordinaris van Ned.Indië. In 1669 wederom als admiraal naar Makasser afgevaardigd, bracht hij dat rijk tot volkomen onderwerping, tot belooning waarvoor hem het volgend jaar een gouden keten met medaille geschonken werd. 23 Maart 1671 volgde zijn benoeming tot ordinaris Raad van Ned.Indië; een jaar daarna zien we hem benoemd tot admiraal van een vloot tegen de Franschen, terwijl hij in Dec. 1676 als opperbevelhebber naar het oorlogstooneel op Java's Oostkust werd gezonden, waar hij wederom groote blijken van zijn veldheerstalent gaf. Op het laatst van 1677 naar Batavia teruggeroepen, werd hij 18 Januari 1678 benoemd tot Eerst en raad en direct eur-generaal van Ned.-Indië en met zeer veel eer bij zijn aankomst te Batavia ontvangen. In hetzelfde jaar werd hij tevens tot President van het college van schepenen te Batavia aangesteld. 29 Oct. 1680 volgde zijn benoeming tot Gouv.Gen., terwijl hij 25 Nov. 1681 (ter vervanging van R. van Goens) in functie trad.

Tijdens zijn bestuur als G.-G. werd de Sultan van Ternate tot onderwerping gebracht en stond deze de landen, tot dat rijk behoorende, in vollen eigendom aan de Comp. af. Overigens is deze periode wel de meest rustige in het veel bewogen leven van Speelman, den man die in alle opzichten, in het civiele zoo wel als in het militaire, aan de Comp. uitstekende dienst en heeft bewe

zen. Hij overleed den 11en Januari 1684 in he kasteel Batavia. De begrafenis geschiedde me: grooten luister, en kostte de voor dien tijd on:zaglijke som van 131.400 rijksd. In 1658 was Speelman te Batavia gehuwd me. P. M. Wonderaer, dochter van S. Wonderaer, ontvangergeneraal van Ned.-Indië, ui welk huwelijk één zoon sproot, Mr. J. Speelman, overleden in Holland den 4en Juni 1686. (Zie M. A. van Rhede van der Kloot, De Gouv.-Gen. en Comm.-Gen., 's Gravenhage 1891).

SPEELWIJK. Fort, in 1684 gebouwd bij de hoofdplaats des Sultans van Bantam; zie BANTAM deel I, bl. 166; Veth, Java, 2e dr. II, 221.

SPELEN. De wijze waarop een volk zich vermaakt en de uren besteedt, welke niet aan den dagelijkschen arbeid of voor rust bestemd zijn, is een uitnemende maatstaf, om zijn geaardheid en de mate van zijn ontwikkeling en beschaving te leeren kennen. Geen wonder dan ook, dat in alle werken en geschriften over volkenkunde beschrijvingen en beschouwingen van spelen en vermaken worden gegeven.

Het is daarom niet mogelijk, om kennis te nemen van alles wat over dit belangrijke onderwerp, voor zoover Nederlandsch-Indië betreft, is geschreven. Daartoe toch zou moeten worden bestudeerd het grootste gedeelte van de literatuur over Indië, zoowel de zuiver ethnographische werken, als de tallooze reisbeschrijvingen.

Behalve dat de spelen ons de ontwikkelingsgeschiedenis van een volk kunnen leeren, kunnen zij soms ook dienen tot bewijzen van de verspreiding der rassen. In de speeltuigen vinden wij soms,,survivals", die tot verrassende ontdekkingen hebben aanleiding gegeven op ethnogra phisch gebied. Hiervoor zij verwezen naar het belangrijke hoofdstuk ,,Survival in Culture" in Tylor's baanbrekend (zooals Hazeu het uitdrukt) werk,,Primitive Culture" en R. Andree,,Ethn. Parallelen".

In de volgende bladzijden is bijeengebracht hetgeen op het gebied der spelen het belangrijkste werd geacht. Voor het overige wordt verwezen naar de literatuur-opgaaf aan het slot van dit artikel, die ongetwijfeld nog aangevuld kan worden.

Onder spelen zouden ook kunnen gerekend worden: ZANG, MUZIEK, DANS, TOONEEL, het opgeven van RAADSELS en het zeggen van PANTOENS, waarvoor naar de desbetreffende artikelen wordt verwezen.

Hoewel, zooals nader zal blijken, de grens niet scherp is te trekken, heeft men de spelen gesplitst in die van kinderen en van volwassen personen en van de laatste achtereenvolgens behandeld: kaartspelen, de spelen op de Chineesche toptafel, schaken, dammen, dierengevechten, steekspelen, spiegelgevechten en nog enkele vermaken, die slechts in bepaalde streken van den Archipel voorkomen.

Vooraf moge echter gaan een beknopt:

Historisch overzicht. Oost-Indische Compagnie. Dat reeds bij het ontstaan van de O.-I Comp. de hartstocht voor het spel groot was, blijkt uit een placaat van 1620, waarbij dobbelen en spelen „,voor alle onse onderdanen ende dienaren" verboden werd, aangezien eenige haer daer toe soo gants begeven dat sij niet anders soecken ter hant te ne

men". Overtreding van dit verbod werd gestraft met verbeurte van het verspeelde geld of goed, dat gelijkelijk verdeeld werd onder den aanbrenger, het ziekenhuis te Batavia en den ,,officier" en met een boete ,,naer gelegentheijt van saecken" voor den winner en den verliezer. In hetzelfde jaar werd echter het spelen tusschen en dobbelen door Chineezen toegelaten, omdat de Regeering dat ,,voor het tegenwoordige" niet durfde verbieden; „evenwel het selvige niet gaarne" toelatende en om de spelers,, van 't selve te abstraheeren" werd een belasting van 20 realen van achten,,ten hondert" van de winners gevorderd. Hiervoor werden gecommitteerden aangesteld, aan wie elke Chinees, die wilde spelen, van dat voornemen kennis moest geven met opgaaf van de plaats en, na het spel, van hetgeen verspeeld was. Een boete ten voordeele van den aanbrenger, den „,officier" en de gecommitteerden moest verhinderen, dat de belasting ontdoken werd door in het geheim te spelen. Het schijnt, dat de belasting niet geholpen heeft om den hartstocht voor het dobbelen te verminderen, want in 1622 werd een verbod uitgevaardigd om,,in taerlingh ofte ander spel sijn selfs ofte sijn slaeffs ofte slavins persoon jegens eenich opgestelt gelt ofte waerde ter kwantie te stellen". In verband met die bepaling is het eigenaardig, dat wanneer een Chinees zijn speelschuld niet kon voldoen, hij als „,lijffeygen slaeff" verkocht worden kon.

Als strijdig tegen ,,alle goede ordren, wetten ende policien" werd bij dit spel geen recht gesproken op aanklachten wegens niet voldoen van speelschulden.

Vooral doordat het spelen aan Chineezen werd toegestaan was de verleiding voor de aan het spel verslaafde onderdanen en dienaren der Compagnie zóó groot, dat de bedreigde straffen weinig uitwerkten. Het bleek althans noodig om het verbod telkens weer te herhalen en te verduidelijken. Strenge straffen werden bedreigd tegen het spelen van Chineezen met Nederlanders, aan welke laatsten zelfs verboden was om op de „speelbaenen" der Chineezen te komen of naar het spelen te blijven kijken. Overal werd het spelen geweerd. Aan den cipier der gevangenis was in het bijzonder de zorg opgedragen om te waken tegen dobbelen onder de gevangenen.

In de winkels ,,binnen het kasteel" en op de schepen op de reede was elk spel, hetzij „teerlingh-, caert- of tuysch-spel of op ticktack- en verkeerborden", verboden. Overtreding van dit verbod werd gestraft met een boete zoowel van de meesters als van de arbeiders.

Aan de ,,groote off generaele taeffel" (voor ongehuwde dienaren der Comp. binnen 't casteel) mocht niemand dobbelen of ,,tuyschen met caerten" of steenen, maar waren alleen „eerlijcke tijtcortinghen" toegelaten.

In 's Comp. ziekenhuis en in het lazarus(melaatschen-)huis moesten alle ,,questicuse tijt. cortinghen en vuyle wercken", als dobbelen, met de uijterste vlijt" geweerd worden.

Zelfs onder de weeskinderen schijnt het kwaad wortel te hebben gevat; wij vinden althans een bepaling, dat hetgeen zij met spelen verloren, niet geïnd mocht worden. Op „reyse" mochten aan boord geen dobbelsteenen, kaartspelen enz. worden medegenomen op straffe van op water en brood,,in de ijsers geset" te worden.

Den schutters te Batavia was het verboden om op wacht te dobbelen.

Als een bewijs hoe zeer zelfs de Inlandsche vorsten en grooten in dien tijd verzot waren op hazardspelen, moge dienen, hetgeen De Haen in een journaal van zijn in 1623 ondernomen reis naar Mataram mededeelt omtrent het mirabolani- of spel met kěmiri-noten. (Zie de Jonge, Opkomst van het Nederlandsch gezag, V, bl. 37). ,,Dese mirobolani is bij haer (nl. de Javanen) nu „een groot gebruyck, want sij speelen daermede ,,ende is een expres gebot van den Keyser, wort ,,veel mede gewonnen ende verlooren, want sij „neemen er twee ende setten die op malkand„ren ende daerop een lange platte gespouwen ,,riet ende slaen alsdan met een hamer daarop, ,,soo de bovenste heel blijft ende onderste stucken ,,breeckt verliest diegene die ondergeset heeft. ,,29 Juni 1623 waren der in 't hoff vier groote ,,meesters die met den Coninck speelden ende ,,den Coninck sach haere mirobolani, dewelcke „niet schoon gemaeckt waeren (want se moeten ,,heel gladt ende schoon sijn) liet datelijck hare ..paerden in sijn presentie uyt hare huysen haelen ,,ende voor haer oogen den hals affsnyden ende ,,seyde tegens haer, dat soo hij haer op een ander ,,tijt wederom soo vont, haer soo sou doen, gelijck ,,hij tegenwoordigh haer paerden gedaen hadde, „daer waren noch twee andere grootere mrs., die ,,se wel wat schoon gemaekt hadden; doch niet ,,naer des Conincx sin, liet derhalve haere vrou,,wen en kinderen binnen sein hoff halen tot ..een boete".

Omstreeks 1678 begon men met het verpachten van de belasting op het,,topspel". Er mocht niet anders getopt worden dan op daartoe speciaal aangewezen topbanen. De zeer hooge boete op het spelen, elders dan op de banen (in het bijzonder was verboden het spelen op de manden van rondventers) kwamen ten goede aan den officier" en aan het lazarushuis. In 1739 waren te Batavia 8 en buiten de stad 16 topbanen, terwijl omstreeks 1760 ook melding wordt gemaakt van topbanen te Semarang en Cheribon. De banen waren open van 6 u. 's mor gens tot 9 u. 's avonds, maar op vergunning van den gepermitterdeerden officier" mocht ook wel 's nachts gespeeld worden. Een bewijs daartoe heette „,nagtbriefje". Aan de pachters, die niet mochten medespelen, was opgedragen 'te waken tegen valsch spel. Wie „op den top" wilde voorzitten betaalde aan den pachter 21/2 rijksd. per half etmaal.

Toegelaten waren alleen de van ouds gebruikelijke spelen met 2 tot 6 dobbelsteenen op 6 kanten bespikkeld van 1-6; met een, eveneens op 6 kanten van 1-6 bespikkeld tolletje, dat op een pieringje" (bordje), op een tafel staande, niet toegedekt mocht worden; met kaarten (spellen van 27, 30, 60, 75 of 84 stuks) of met 13 of 12 koperen pitjes. De verpachting geschiedde vóór 1775 van jaar op jaar; daarna voor 3 jaren. Het eveneens Chineesche pho- of topho-spel werd bij admodatie aan den kapitein-Chinees gelaten, die er een aardige inkomst van had, maar in het laatst van de 18e eeuw werd de geregtigheyt" voor dit spel tegelijk met die der topbanen verpacht. Omtrent de toen geldende conditiën der pacht kan nog gemeld worden, dat de topbanen open moesten zijn, zoodanig dat men het toppen van buiten kon zien, en dat slechts

mannelijke Chineezen werden toegelaten. In het bijzonder moesten geweerd worden slaven en vrye onchristen inlanders. Dit gold ook voor de topwarongs of toptafels, tot het houden waarvan de pachter eveneers gerechtigd was. Op de bazaars in de om- of bovenlanden mocht echter, behalve door Chineezen, ook door vrije onchristen inlanders getopt worden. Behalve hooge boeten werden zeer gestrenge straffen (als het in de „boeyen van Scheepenen" in een donker gat op water en rijst stellen; in de ketting aan de gemeene werken te arbeiden of geeseling) bedreigd tegen het spelen door degenen, die daartoe niet gerechtigd waren.

Het houden van hanengevechten was ook reeds lang vóór den aanvang der O.-I. Comp. in zwang (zie bl. 61). Deze „,tuyscherij" welke ,,om veel consideratiën" geoordeeld werd te weesen een dingh van seer schadelijke gevolge" nam zeer toe, waarom dat spel in 1664 verboden werd.

Wanneer dat verbod opgeheven is, blijkt niet, maar in den aanvang van de 18e eeuw vinden wij melding gemaakt van een soort belasting op dit spel (nl. 4 stuivers van elke rijksd., welke bij het wedden gewonnen werd), welke belasting eveneens werd verpacht. De vechterijen mochten alleen plaats hebben op bepaald aangewezen plaatsen, welke kenbaar waren door het uithangen van een houten of geschilderden haan. Slaven en lijfeigenen waren expresselijk uitgesloten. Evenals tegenwoordig nog (zie bl.(2) werden de hanen voorzien van een spoor of vlijm en werd bij de gevechten hoog gewed. De pachter moest zich onzijdig houden en zorg dragen voor eerlijk spel, o.a. er voor waken dat bij den eenen haan de spoor niet beter bevestigd was dan bij den anderen. Bij het spel mocht niet getapt worden, zelfs geen ,,water met syroop". De opbrengst der pacht (17555000, 1775 3000 en in 1797 ± 1000 rijksdaalders) werd aanvankelijk verdeeld onder de Academie der Marine, het Seminarium theologicum en het College van schepenen, later onder vele beambten b. v. in 1797 als volgt: de advocaat fiscael 312, diens geweldiger 179, drossaard der Batav. ommel. 324; cassier v. d. gen. ontfangst 49, diens oppassers 12, boode v. d. scheepenen 8, geweldiger v. d. landdrost 179 rijksdaalders.

In het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw was de spoorlooze drift" voor het dobbelspel zóózeer toegenomen, dat het noodig was om de bepalingen tot het tegengaan daarvan te verscherpen; zoo werden in de ,,Jakatrasche bovenlanden" alle amfioen- en dobbelkitten, welke een schuilplaats voor allerlei misdadigers aanboden, gesloten en het dobbelen op de landerijen nogmaals streng verboden.

In de herbergen werd in 1801 alle dobbel- of hazardspel en generaelijk alle speelen, die om grof en hoog geld gespeeld werden", alsmede weddenschappen daarop, verboden.

Behalve de voormelde spelen werd ook verpacht het battement- of wajongspel (zie TOONEEL), in verband waarmede het Chineesche tsiauw tsiangspel, dat daaraan afbreuk deed, werd verboden.

Eveneens was verboden het omstreeks 1722 te Batavia in zwang gekomen,,ergerlijk en aanstootelijk spel van ,,ranje panje" of ,,grijpen en grabbelen", omtrent welk spel het niet mocht gelukken iets te weten te komen.

Engelsch tusschenbestuur (1811

1816). Terstond na de overneming van het bestuur door de Engelschen werden de verpachtingen der speelhuizen en der hanenvechterijen in Batavia afgeschaft, welke maatregel bij Proclamatie van 28 November 1811 met ingang van 1 Jan. 1812 tot geheel Java werd uitgestrekt. Haar weldadige invloed heeft zich, naar het schijnt, reeds spoedig doen gevoelen, want in de Java Gazette van 14 Maart 1812 worden de rust, die over het eiland heerschte en vooral de weinige misdrijven, die men onder de inlanders in de hoofdplaatsen bespeurde, grootendeels toegeschreven aan de afschaffing der speelhuizen en hanenvechterijen, waardoor vroeger in zoo hevige mate de hartstochten van den Javaan en van den Chinees werden opgewekt. Door de eigenaars van de bazaars om Batavia werd schadeloosstelling gevraagd voor het gemis aan inkomsten van de hanenvechterijen. Het verzoek werd echter afgewezen, op grond dat de vergunning voor het houden der vechterijen steeds tijdelijk was verleend; de afschaffing geschiedde om aan een openbaar kwaad een eind te maken, waarvoor de bazaarhouder wel wat mocht over hebben, evenals het Gouvernement, dat toch ook een deel der vroegere inkomsten opofferde; terwijl de bazaarhouders in de vermeerderde welvaart ook eene vergoeding vonden. Het Gouvernement verbond zich echter om van den houder, die zulks wenschte, den bazaar tegen inkoopsprijs over te nemen (Java Gazette 11 April 1812).

Bij het herstel van ons gezag (1816) werd het verbod tegen de hanenvechterijen streng gehandhaafd, terwijl de Chineesche spelen (pho en topho) alleen werden toegelaten bij gelegenheid van het Chineesche nieuwjaar en bij aankomst van Chineesche jonken. Voor die spelen werden dan licenties afgegeven.

In de resolutie van 18 Oct. 1831 no. 4 (opgenomen in Ind. Stb. 1849 no. 52) werden de voorwaarden vermeld van de pacht van de pho en topho en andere Chineesche hazardspelen in de residenties Batavia, Semarang en Soerabaja. In deze voorwaarden komen de voornaamste hiervoor reeds besproken bepalingen voor. De verschillende van „ouds bekende" spelen, welke waren geoorloofd, worden met name genoemd; alle andere spelen werden verboden, speciaal nog die met dobbelsteenen met 4 gespikkelde vlakken Den pachter werd uitsluitend recht verleend om op de bepaalde plaatsen te laten spelen; op consent van het plaatselijk bestuur mocht hij echter aan te goeder naam bekend staande Chineezen toestaan bij bijzondere gelegenheden elders te spelen, waarvoor hem een vergoeding toekwam. In een bazaar mocht slechts één toptafel zijn in een open loods, waarvoor aan den portier (bazaarhouder) 50 's maands moest worden betaald.

De topbanen mochten van 6 uur 's morgens tot 's avonds 12 uur bespeeld worden; deze termijn kon echter door het plaatselijk bestuur verlengd worden.

Bij elke baan werd steeds een politiedienaar geplaatst, wien de pachter moest betalen f 1 per etmaal en den kost. Deze bepaling heeft meermalen bestrijding gevonden, maar werd steeds gehandhaafd, omdat de Regeering van oordeel was, dat de politiedienaar niet was voor toezicht op den pachter, maar om te waken tegen onge. regeldheden, welke gewoonlijk in het nadeel van

den pachter zijn. Later zag men toch in, dat de betaling van het politietoezicht door den pachter niet goed werkte en werd de bedoelde alinea gewijzigd (Ind. Stb. 1889 no. 133).

Er mocht niet anders dan met gereed geld gespeeld worden; speelschulden waren onwettig. Hooge boeten (maximum f 1000) en verdere zware straffen werden bedreigd tegen clandestien spel; o. a. voor Europeanen bannissement, voor inlanders kettingarbeid.

Op de banen mocht geen opium of sterke drank verstrekt worden, noch dronken lieden toegelaten. Alleen mannelijke Chineezen boven 16 j. mochten spelen; inlanders mochten zelfs niet in de nabijheid van de baan komen; de pachter mocht geen andere dan Chineesche bedienden houden.

In 1883 (Ind. Stb. no. 250 en 251), 1884 (Ind. Stb. no. 182), 1889 (Ind. Stb. no. 133) en 1898 (Ind. Stb. no. 262) kwamen verschillende voorname wijzigingen van de voormelde voorwaarden tot stand, waardoor alleen geocrìoofd werden de dobbelspelen: Po of Lien-po en Min-thoan; de spelen met Chineesche kaarten Soesik, Pong-ho, Tio-peh-hi, Priën Kim en Tje-ki en 15, 21 en 31 met Europeesche kaarten.

Om te voorkomen dat heimelijk andere dan de genoemde dobbelspelen zouden worden gespeeld (zie bl. 60) mochten bij deze spelen geen andere voorwerpen dan die daartoe (in Ind. Stb. 1898 no. 262 opgenoemd) betrekking hebbende, op de toptafel worden aangetroffen; terwijl de inzetten, uitsluitend geld, open en bloot, zonder toevoeging van briefjes of dergelijke moesten worden geplaatst.

Ook in de Buiten bezittingen werden op vele plaatsen de Chineesche hazardspelen verpacht. In 1918 is de verpachting van het recht van Chineesche dobbelspelen afgeschaft. Sinds dien kan in de daartoe aangewezen gewesten en gedeelten van gewesten aan te goeder naam en faam bekend staande Chineczen, in het gouv. Celebes en Ond. bij gelegenheid van adatfeesten, bovendien ook aan te goeder naam en faam bekend staande Inlanders, op hun verzoek door het Hoofd van plaatselijk bestuur schriftelijk verlof worden verleend tot het houden van hazardspelen. Voor elk et maal of gedeelte daarvan, waarvoor dat verlof wordt verleend, moet vooraf een vast recht in 's Lands kas worden gestort. (Zie Ind. Stb. 1912 no. 230, jo 1913 no. 115, 1914 no. 173, 292 en 1918 n.os 160 en 591)

I. Kinderspelen. Wat aan het begin van dit artikel werd gezegd van ,,survivals" is voornamelijk van toepassing op kinderspelen, welke oorspronkelijk kopieën van ernstige handelingen, dikwijls ook van religieuse plechtigheden, blijven voortleven lang nadat de gebruiken, die zij nabootsten, hunne beteekenis verloren hebben of verdwenen zijn, waardoor zij ons meermalen een authentiek beeld geven van gebruiken en plechtigheden uit lang vervlogen tijden (Hazeu). Niet ten onrechte zegt Snouck Hurgronje, dat de kinderspelen een klein museum der ethnographie van het verleden vormen. Zoo kan om een enkel voorbeeld te noemen uit het voorkomen van pijl en boog als speeltuig bij volkeren, die deze niet als wapen gebruiken, worden afgeleid, dat aldaar vroeger stammen woonden, die pijl en boog wel als wapen bezigden, of dat pijl en

[ocr errors]

boog om de een of andere reden bij dat volk zelf in onbruik is geraakt.

De jeugd in den Archipel weet zich evengoed te vermaken als onze Hollandsche kinderen en is niet minder vindingrijk in het uitdenken van spelletjes. Talloos zijn dan ook de kinderspelen, die men vooral op Java en Sumatra aantreft. Eigenaardig is het dat, evenals in Europa, de verschillende spelen ook in Indië op periodieke tijden terugkomen, zonder dat bekend is wie telkens het sein tot een ander spel geeft.

Dikwijls vallen ze samen met godsdienstige feesten.

Vele spelen zijn van de Hollandsche jeugd overgenomen, maar ook treft men in Holland spelletjes aan, welke uit Indië afkomstig zijn, zoodat het niet altijd mogelijk is om den juisten oorsprong der spelen op te geven.

Het behoeft feitelijk geen bijzondere vermelding, dat de Indische kinderen, evenals overal, zich gaarne vermaken met het nabootsen van volwassenen. Zoo spelen zij in den tijd, dat de buffels worden opgevangen een spel, waarbij eenigen de vangers en anderen de buffels voorstellen; in oorlogstijd verbeeldt een gedeelte der kinderen den vijand, die de anderen tracht te overrompelen; huishoudentje, markt, koopmannetje enz. vindt men ook in den Archipel.

De aftelrijmpjes van de Javaantjes zijn al even onsamenhangend en zonder zin als die van de Hollandsche jeugd. Ook vindt men, b.v. bij de Bataks (Batakspiegel) het z.g. „opgooien" van een stuk bamboe waarvan de eene zijde plat en de andere rond is, om te bepalen „, wie hem" zal zijn. Aldaar bestaat bij vele spelletjes de ,,straf" voor den verliezer daarin, dat de winner het recht heeft hem pijn te doen, b.v. door hem in 't oor te knijpen, e.d.

Bij het in Z.-Celebes (Matthes) veel voorkomende krijgertje in zee wordt op zeer eigenaardige manier aangewezen wie vangen moet; het water wordt zoodanig in beroering gebracht, dat er vele luchtbelletjes op drijven; de jongens loopen dan van een bepaalde plaats er naar toe en steken de hand er in; wie te laat komt, d.w.z. als de blaasjes reeds weg zijn, moet vangen.

Krijgertje, verstoppertje, spelen met den bal, tollen, vliegers oplaten, knikkeren, blindemannetje zijn ook de meest geliefde spelen van de jeugd op Java, Sumatra en omliggende eilanden en van den Riouw- en Lingga-archipel.

In Midden-Sumatra vinden wij het schieten met een soort van proppenschieter; loopen op halve klapperdoppen (met een touw door den dop, waarvan de ronding naar boven gekeerd is, tusschen de teenen bevestigd). In de Bataklanden (Batakspiegel p. 141/2): krijgertje (waarbij men ook de honk kent) verstoppertje, spelen met bamboestokjes, klapperdoppen, steentjes, (welke spele gelijken op ons knikkeren en bikkelen), steltloopen, tollen, een soort voetbal, dammen, schaken.

In het algemeen hebben de Bataks bizondere voorliefde voor spelen en tijdpassecringen, welke scherpzinnigheid en gevatheid, maargeen krachtsinspanning eischen (De Bataks p. 60/61).

Op Celebes en de eilanden der Molukken vermaakt de jeugd zich, blijkens Riedel, met pijl en boog, schermen, kleine booten, vruchten werpen en voortschoppen, knikkeren met vruchtenpitten, touwtje springen en vooral ook het trek

ken door twee partijen aan een touw; en, blijkens Matthes, op Zuid-Celebes nog behalve met het reeds genoemde krijgertje te water, met vele spelen, waarbij de kinderen een of ander dier moeten voorstellen, verstoppertje, stuivertje wisselen, hinkepoot, tollen, vliegers oplaten enz.

Hier en daar treft men schommels aan.

In Midden-Celebes (Kruijt) ziet men het loopen op klapperdoppen (evenals in Midden-Sumatra), loopen op stelten, ongeveer als bij ons voorkomen, tollen, kuitschoppen, enz.

In de Minahasa: tollen, spelen met proppenschieters (met een prop van bladeren of jonge vruchten) en het ,,tatakoien", een meisjesspel met halve klapperdoppen en bamboeschijven. Op Nieuw-Guinea (Schmeltz; zie De Clercq en Schmeltz) houdt de jeugd zich met allerlei speelgoed bezig als scheepjes, molentjes; terwijl daar ook het schommelen en het balspel voorkomen. Het bij ons bekende ,,afnemen" van op een bepaalde wijze om de vingers geslagen touw is daar evenals op Z.-Celebes, waar het toêká toêká (= laddertje spelen) heet, ook bekend.

In Oost-en Zuid-Borneo (Bock) vindt men ook krijgertje, vliegers oplaten, kruis of munt, om het hardst loopen of het hoogst springen en een soort van damspel.

In West-Borneo (Veth) komt het mastklimmen als volksspel voor. Evenals in ons vaderland wordt de mast met vet ingesmeerd.

Op Ambon (v. Hoëvell) wordt veel gespeeld het spel met den z.g. betooverden bamboe, welke door een aantal personen wordt vastgehouden, die de bewegingen, welke de bamboe maakt, medemaken; ook het snorhout en touwtje trekken (héla rotan).

In Centraal-Borneo (Nieuwenhuis) vindt men onder de jongensspelen vooral die, welke op lichaamskracht en behendigheid aankomen, als hardloopen, worstelen, hoogspringen, zwemmen, vechten met lansen (waarvoor veelal grass prieten dienen). Ook treft men daar aan het schieten van kleipropjes uit blaaspijpen van hout of bamboe. Het voortwerpen van stukjes aarde met slingers van grass prieten vervaardigd en het tolspel zijn mede zeer geliefd. Jonge meisjes spelen met de jongens mede; worden zij ouder, dan helpen zij moeder of spelen binnenshuis.

In Atjeh (Snouck Hurgronje): tollen, vliegers oplaten, werpen en schoppen van klapperdoppen enz., oorlogje en vechtspelen, verstoppertje, krijgertje, hinkebaan, enz.

Op Bali (v. Eck): tollen, knikkeren, vliegers oplaten, spelen met proppenschieters, pijl en boog, dobbelspelen, enz.

Op Flores en de Timor-groep (Ten Kate): tollen, spelen met pijl en boog, werpschijven en proppenschieters, en kleine prauwen.

Op Ceram (Tauern, Patasima en Patalima) main lanka (spiegelgevechten) en touwtrekken (beide mt muziek), spelen met steenen en steenvruchtpitten, tollen. Gedurende het maisfeest komt een spel voor, dat aan en in het water wordt gespeeld nadat de gekookte mais is opgegeten. Verder vinden wij daar vermeld het vangen van vlinders met platte houten, overeenkomstig onze slaghouten.

De voornaamste kinderspelen verdienen wel wat nader beschouwing.

Het spelen met knikkers (Jav. někěran of nglěrak, Mak. datté, Boeg. gåtti)

waarvoor

« SebelumnyaLanjutkan »