Gambar halaman
PDF
ePub

4. Het Madoereesche rund. 5. Het Sumatraansche rund.

1. Het inheemsche rund (Bantèng, Bos Sundaicus). Dit wordt nog gevonden in Bantam, Zuid-Preanger, Zuid- Běsoeki en in de res. Bali. De verwilderde runderen komen nog voor in het Tjidamar'sche (afd. Tjiandjoer), Borneo, Ternate en de eilanden Mojo, Lombok en Bali. De banteng leeft in kudden van 5 à 6 koeien met één stier in het diepst der wildernissen. De stier is hoog, zwart gekleurd, heeft een korten, breeden kop met rechte profiellijn, voorzien van lange, sierlijk gekromde hoornen en een hoornachtigen wrong.

De koe is meer roodachtig gekleurd met een aalstreep, heeft een langen kop, die overgaat in een smallen hals, welke breed is bij de schouders en zich voortzet in een hooge, lange schoft, die zeer scherp in den rug overgaat. De borst is diep, het achterstel kort met breeden broek en hoog ingeplanten staart. De pooten zijn zeer gespierd, voorzien van sterke klauwen. Een karakteristiek kenmerk is, dat de haren aan de achterzijde van den broek wit gekleurd zijn, evenzoo de voor- en achterpooten tot aan de knie en het sprongge.

wricht.

Te Blitar (res. Kědiri) heeft men beproefd de banteng te kruisen met Javaansch vee, hetgeen op een mislukking uitliep.

2. Het Javaansche rund. Dit veeslag zou ontstaan zijn uit de kruising van den zebu, door de Hindoe's op Java ingevoerd en den bantèng. Over het algemeen laat het exterieur van dit ras veel te wenschen over en verkeert in een toestand van toenemende degeneratie. De stieren meten niet hooger dan 1.25 -1.35 M. en de koeien slechts van 1.18-1.21 M. Het is een zuiver vleesch- en arbeidsdier, dat niet meer dan 3 L. melk daags geeft.

De beste exemplaren worden nog aangetroffen in de bergstreken, doch het meest voorkomende type heeft een langen, mageren kop, met weinig ontwikkelde hoorns. De hals is lang en smal en gaat over in een scherpen schoft en rug. Het kruis is kort en hellend met een laag ingeplanten staart. De schouders en dijen zijn smal, terwijl de pooten lang en fijn zijn met allerlei afwijkingen in de standen en voorzien van weinig soliede klauwen. De Javaansche koe is op 3-jarigen leeftijd pas volwassen. In de afd. Toeban (res-Rembang) worden de runderen nog als lastdier gebruikt.

3. Het Balineesche rund. Door reinteelt is dit ras nog raszuiver en komt veel overeen met den bantèng. Als arbeids- en vleeschdier heeft het hooge waarde. De stieren zijn meestal zwartbruin en meten 1.3-1.4 M. Na de castratie wordenzij veelal roodbruin. De koeien zijn rood bruin en hebben een taille van 1.2 M. Evenals de bantèng zijn de billen en onderbeenen wit gekleurd.

4. Het Madoereesche rund. Dit is ook een product der reinteelt en vertegenwoordigt een der beste veerassen van Indië. Men treft er allerlei robes onder aan, waarvan de zwarte kleur niet erg gewild is. Het voorstel is sterker ontwikkeld dan het achterstel. De kop is kort en wigvormig met weinig ontwikkelde hoorns, die vaak bijgevijld zijn, soms ook wel ontbreken of los er bij hangen. De hals is kort en breed, rug en kruis kort. De broek goed gevuld, de dijen steil. De pooten zijn fijn met soliede klauwen, doch vele afwijkingen in de standen. De stieren, welke voor de nationale feesten, de stierwedrennen (Kěrappan) en de stie

rengevechten (Toktok, Tokan) worden bestemd, zijn gefokt uit superieure stieren en geselecteerde koeien en worden bijzonder goed verzorgd.

Het vee wordt door den Madoerees zeer goed verzorgd, meestal op stal, omdat er geen gelegenheid tot grazen bestaat. Door den enormen uitvoer voor slachtvee gaat de veestapel geleidelijk achteruit..

5. Het Sumatraansche rund. Dit is vermoedelijk een kruisingsproduct van het oorspronkelijke rund met den Siameeschen Zebu. Het is forsch gebouwd, het voorstel meer ontwikkeld dan het achterstel, terwijl dit ras een sterk ontwikkelde vetbult en kossem bezit. De kop is klein en wigvormig met weinig ontwikkelde hoorns. De hals is kort met een bovenlijn, die onder een scherpen hoek in de bult overgaat. De gespierde pooten zijn van kleine, sterke klauwen voorzien. In de Alas- en Toba-landen laat de kwaliteit nogal te wenschen over.

Voor fokdoeleinden en ook voor het melk bedrijf zijn in Ned.-Indië ingevoerd: Bengaalsch vee (Ongolé, Mysore, Hissar en Gujarat-type); Australisch vee (Herefords, Shorthorns en Australische Jersey's) en Nederlandsch vee, waaronder ook stambockvee.

Maatregelen tot veeverbetering. Vóór 1904 is op veeteeltkundig gebied wel het een en ander verricht met de bedoeling, verbetering aan te brengen, doch vaak zoo onoordeelkundig, dat nog meer degeneratie van het inlandsche ras het gevolg was, en er bastaarden ontstonden van weinig fok waarde.

In genoemd jaar werd definitief de veeverbete ring op Java ter hand genomen en de zoötechnische leiding toevertrouwd aan de Gouvts. veeartsen, bijgestaan door het Europeesch en Inlandsch bestuur. De maatregelen bestonden in een directe en een indirecte veeverbetering.

I. Directe veeverbetering. a. Reinteelt. Proofondervindelijk is gebleken dat het Javaansche veeras voor reinteelt niet meer geschikt is. Waar deze nog toegepast wordt, heeft eene selectie van de beste stieren plaats, terwijl de minderwaardige exemplaren gecastreerd worden, met toepassing van den regel, dat op 20 koeien één superieure stier beschikbaar bleef. Voor reinteelt werden alleen nog in aanmerking gebracht de veestapels op Madoera en Bali, waar nog uitmuntend fokmateriaal wordt aangetroffen.

b. Kruising. Aangezien door reinteelt het Javaansche veeras niet meer was te herstellen, werd 'tot kruising overgegaan, waartoe Bengaalsch vee werd uitgekozen. In vroegere jaren was hiermede reedsop Java gekruist en daarmee zeer goede resultaten verkregen in de afd. Kěndal (res. Semarang) en het district Mirit (res. Kědoe). De praktijk leerde weldra dat dit uitstekend gebouwde veeras zich uitmuntend op den indischen bodem ontwikkelt en zeer gemakkelijk met het inheemsche vee gekruist kon worden, waardoor bastaarden (mestiezen) werden verkregen, waarop door den inlandschen veehouder zeer veel prijs wordt gesteld.

Het Bengaalsche fokmateriaal werd door eene commissie van Gouvts. veeartsen in BritschIndië aangekocht en bestond hoofdzakelijk uit Mysore- en Ongolé-vee.

Het Mysore-ras bleek minder geschikt te zijn voor rasverbeteraar, omdat de progenituur smalle, hoogbeenige dieren waren met een on

aangenaam karakter. Betere resultaten gaf de kruising met Ongolé-stieren; hiermede werd het Javaansche veeras in sommige streken van Midden-Java omgefokt (absorptiekruising), zoodat het inheemsche vee, ten slotte 80 % Ongolé en 20% Javaansch bloed bevatte. Waar de veestapel al bijzonder inferieur bleek te zijn, werd getracht met het Ongolé-vee een nieuw ras te scheppen (Gradingstelsel).

In de residenties Kědoe, Semarang (afd. Salatiga en Kendal), Rembang, Banjoemas, Pasoeroean (afd. Tengger) heeft het inheemsche vee door deze kruising al een heel ander type verkregen.

Kruising met Balineesch vee is beproefd in de residenties Rembang, (afd. Toeban en Bodjonegoro), Soerabaja, (afd. Sědajoe), Batavia, (afd. Krawang), Pasoeroean, (afd. Tengger en Malang); Djokjakarta (afd. Goenoeng Kidoel). Het bleek, dat het Balineesche vee ongeschikt is voor rasverbeteraar en zeer onderhevig aan acclimatisatieziekten, zoodat 35-78 % te gronde ging. De nakomelingen ontwikkelden zich onvoldoende en vielen bij niet doorgezette metisage snel terug op het Javaansche type.

Kruising met Madoereesch vee heeft plaats gevonden in de residenties Besoeki, Djokjakarta (afd. Goenoeng Kidoel) en enkele andere plaatsen, terwijl in de res. Preanger Regentschappen (afd. Soem dang), een fokkerij met Madoereesch vee werd opgericht, met het doel de rationeele veefokkerij bij de Soendaneesche bevolking in te leiden. De resultaten waren nog al bevredigend, doch de afstammelingen zijn te fijn.

Met het Australisch-Hereford-vee werd gefokt in de res. Semarang (afd. Salatiga) en Pasoeroean (afd. Tenggěr). Zij hebben als veeverbeteraar voor de bevolking niet voldaan, omdat hun onderhoud en verpleging te veel zorg vereischte en dit veeras zich bovendien alleen goed in de bergstreken ontwikkelt. De afstammelingen zijn goed gebouwd en zeer gezocht bij de melkerijen.

Nederlandsch vee, waaronder ook stamboekvee, werd jaren geleden in Indië al ingevoerd voor de melkerijen en voldeed in de bergstreken beter dan in de kuststreken. Het is in Indië overal gekruist met Australisch, Javaansch, zelfs Bengaleesch vee, zoodat in de melkerijen hiervan allerlei bastaardtypen worden aangetroffen. Groote veefokkerijen van Nederlandsch, Australisch, Bengaleesch, Javaansch vee en kruislingen daarvan, worden gehouden te Djonggrangan (res. Soerakarta, afd. Klatèn); te Argalingga, Lembang, Tjisalak, Lebak Parèj en de veefokkerij Chr. de Wet Tjisaroea in de res. Preanger Regentschappen, voorts te Arèn Maron (afd. Japara) en de onderneming Djampit op het Idjèn-plateau (res. Běsocki). Al deze veeteeltkundige ondernemingen hebben zeer veel bijgedragen tot verbetering en uitbreiding van den veestapel.

c. Volbloed-fokkerijen. Omdat de aankoop van fok materiaal in Britsch-Indië op den duur te bezwarend is werd door de Regeering besloten Bengaalsch fokmateriaal in Indië te fokken, waaruit in de behoefte aan dekstieren zou kunnen worden voorzien. Daartoe werd op het eiland Soemba (Timor en O.), een volbloed fokkerij van Ongolé-, Madoera- en Hereford-vee opgericht. Verder werd te Watoebelah (res. Pěkalongan) een landsfokkerij gesticht van volbloed-Ongolé-vee, terwijl daaraan eene inrichting werd verbonden om bij de bevolking opgekochte Bengaalsche

stierkalveren op te kweeken tot dekstieren. Deze veeteeltkundige ondernemingen schijnen vrij goede resultaten af te werpen.

II. Indirecte veeverbeteringen. a. Castratie (MAL. kěbiri.) Deze is door de Hindoe's op Bali gebracht en daar steeds in zwang gebleven. Bij de Mohammedaansche bevolking was vroeger, uit · godsdienstige overwegingen, de castratie streng verboden. Nu door dit deel der bevolking het nut er van wordt ingezien, wordt deze wijze van verbetering van den veestapel ook door hen in praktijk gebracht. Dit succes is hoofdzakelijk te danken aan de wijze van castreeren door de z. g. klopmethode, welke snel, pijnloos en absoluut ongevaarlijk verloopt. Bedroeg het mortaliteitscijfer door de bloedige methode 20 %, thans zijn er hoogst zelden verliezen te boeken. Mocht dit bij uitzondering toch plaats vinden, dan wordt de waarde van het dier vergoed.

Met de castratie zijn thans reeds zeer belangrijke resultaten voor de veeteelt verkregen. Het jaar 1913 sloeg het record, toen werden op Java 54.613 en op de Buitenbezittingen 22.341 minderwaardige stieren gecastreerd, waarbij werd zorg gedragen dat I superieure stier op 20 koeien beschikbaar bleef.

b. Veemarkten, Veehandel. Door het bestuur werden de veemarkten (pasar hèwan) voortdurend verbeterd en bevorderd. De voornaamste veepasar's zijn: Tjiamis (res. Cheribon); Limpoeng (res. Pekalongan); Bodjonegoro (res. Rěmbang); Toegoe (afd. Salatiga) en de buffelpasar te Koedoes. Op het eiland Madoera worden groote veepasar's gehouden te Karangpinang, Kědoengdoeng, op het eiland Bali te Singaradja, Djěmbrana en Toembang. Op die veemarkten worden vaak 200-500 stuks vee aangebracht, waarvan 1/3 verhandeld wordt. De veehandel heeft in den regel door tusschenpersonen (blantik's) plaats. In den veehandel is de afzet het grootst voor de slacht en bedraagt per jaar 250.000 runderen en 180.000 buffels. De eilanden Madoera en Bali voeren per jaar 16.000 en 20.000 stuks vee voor de slacht uit. Buffeluitvoer heeft op groote schaal plaats van Taliwang (Soembawa). Het roekeloos slachten van vrouwelijke dieren is thans verboden. Vrouwelijke dieren, welke nog eenige fokwaarde bezitten, mogen niet geslacht worden (Ind. Stb. 1905 no. 416). Het vee heeft door het fokken van betere dieren ook meer waarde verkregen, waardoor de veeprijzen belangrijk zijn gestegen. Voor een stier bedraagt de prijs van ƒ 60 - 120, voor eene koe f 40-f 60, voor een buffel f 50-f 100; terwijl voor afstammelingen van Bengaalsch veeras f 100-f 200 betaald wordt. Door die hooge prijzen vermeerdert de belangstelling in het fokken van goed vee, zoodat de inlander thans meer medewerking verleent bij de veeverbetering, waardoor het algemeen welzijn der bevolking aanmerkelijk is gestegen.

c. Tentoonstellingen. Door de veetentoonstellingen wordt een overzicht verkregen van de kwaliteit van het vee in een bepaalde streek en ook of de handhaving en de leiding der fokregels in goede handen is. Bij elke tentoonstelling wordt het programma vastgesteld door den Inspecteur van den Burgerl. Veeartsenijk. Dienst, die ook de jury benoemt. Voor elke veetentoonstellling wordt door de Regeering eene subsidie toegekend, ter bestrijding der kosten en om prijzen te kunnen uitkeeren. Daarvoor worden ook benut

de opbrengst der entree's en die van de publieke vermakelijkheden. Behalve rubrieken voor runderen en buffels, werden daar ook aan verbonden rubrieken voor geiten, schapen en pluimvee, terwijl na de tentoonstelling nationale volksfeesten gehouden werden, b.v. inlandsche paardenwedrennen en een jaarmarkt (pasar malam). Op de meeste afdeelingshoofdplaatsen van Midden Java, en in Bondowoso in Oost-Java voorts in Bali, Měnado, Pajakoemboeh en Fort de Kock zijn zulke veetentoonstellingen gehouden, die alle zeer goede resultaten voor den veeteelt hebben afgeworpen. De prijzen bestonden meestal in premiën voor superieure jonge stieren en aanhoudings premiën voor het beste fokmateriaal, terwij ook wel eens prijzen werden toegekend aan inlandsche veehouders, wier ten toon gestelde dieren in de beste conditie verkeerden.

Veediefstallen. Vecmishandeling. De inlandsche veehouders worden soms zwaar getroffen door diefstal van hun vee, zoodat in vroegere jaren de veestapel daardoor belangrijk verminderde. Reeds in de oudste tijden zijn de veediefstallen van bestuurswege tegengegaan. Zoo werden in 1688 deze diefstallen gestraft met den strop (N. I. Plakkaatboek, dl. II, blz. 294). welke straf in 1778 veranderd werd in geeseling met brand merking en een kettingstraf van 25 jaren. Ondanks deze barbaarsche straffen namen de veediefstallen niet af. Daarom werd het passenstelsel voor het veevervoer ingesteld voor Java. Voor het eiland Madoera werd dit niet noodig geacht, omdat gestolen vee niet ver vervoerd kon worden. Hoewel het passenstelsel goede resultaten gegeven zou hebben, werd het weer afgeschaft, met het gevolg dat de veediefstallen weer zouden zijn toegenomen.

Veemishandeling komt op Java en Madoera nog veelvuldig voor. Uit wraakzucht worden vaak de peezen van de achterpooten doorgekot (batjok) en andere mishandelingen bedreven. De dierenbescherming is in Ned. Indie nog in opkomst. Het Hoofdbestuur der Vereeniging tot dierenbescherming is gevestigd te Batavia en op verschillende plaatsen op Java bestaan afdeelingen. Vooral de afdeeling Buitenzorg werkt zeer goed, zij beschikt over weegbruggen om overlading na te gaan en over eenige inlandsche opzichters, die direct optreden wanneer dieren mishandeld worden of gebruik gemaakt wordt van zieke, verwonde en te jonge dieren. Deze feiten zijn strafbaar gesteld. Zie Ind. Stb. 1903 no. 378 en 1906 no. 50.

Verwonde of kreupele dieren worden te Buitenzorg gratis aan de kliniek der Ned. Ind. Veeartsenschool behandeld, terwijl op andere plaatsen de dierenartsen kosteloos medisch advies verleenen.

Buitenbezittingen. Buffels. De buffelteelt verkeert over 't algemeen in de Buitenbezittingen, waar de levensverhoudingen zooveel beter zijn, in een gunstiger toestand dan op Java, zoodat in vele streken uitstekend en krachtig gebouwde dieren worden aangetroffen.

Runderen. Sumatra. In de residenties Palembang en de Lampongsche districten treedt de buffeltgelt meer op den voorgrond. Een proef met het fokken van Madoereesch vee in het Palembangsche mislukte. Een beter resultaat had het invoeren in 1904 van fokvee te Wai-Lima en te Gedong-Tataän in de Lampongs, speciaal van Bengaalsch en Bengaalsch-Javaansch vee,

In de residentie Palembang heeft de veeteelt eenige beteekenis in de afd. Rawas en Moesi-Ilir, terwijl aan de bevolking van Moeara-Bong 27 superieure Javaansche stieren werden verstrekt om den veestapel te verbeteren. In de kuststreken van het gouvernement Oostkust van Sumatra werden in 1908 Bengaalsche en Siameesche stieren ingevoerd, die alle goed voldeden. Minder was dit het geval in de res. Benkoelen, omdat de bevolking voor trekdier de voorkeur bleef geven aan de zuivere afstammelingen van het inheemsche ras. De beste veestapel van Sumatra wordt gevonden op de hoogvlakte van Koerintji en in enkele streken van Noord-Sumatra, als Tapanoeli en Atjèh. In de Batak- en Tobalanden laat de veestapel te wenschen over.

Borneo. In de Wester-afdeeling, waar geen landbouw bedrijf is, wordt ook weinig veeteelt gedreven, daarentegen wel in de Zuider- en Oosterafdeeling. Vooral in Amoentai en Tanah-Laoet is de veeteelt van eenige beteekenis, doch men laat de dieren verwilderen en vangt ze nu en dan op voor de slacht en den handel. In het landschap Kandangan werd Balineesch fokvee en in Barabei Bengaalsch fokmateriaal ten behoeve der bevolking ingevoerd, hetgeen nogal resultaten schijnt af te werpen.

Celebes. De Minahasa en Gorontalo vormen de voornaamste veecentra; vooral in het landschap Tomohon legt de bevolking zich zeer op veeteelt toe en wordt daarin door de Regeering gesteund.

In de residentie Menado werden vroeger runderen aangevoerd uit Bali en Madoera, waardoor zich de veestapel voortdurend uitbreidt, hetgeen ook voor een deel daaraan is toe te schrijven, dat thans de zoötechnische leiding in dit gewest in handen van een Gouvts. veearts is. Ten behoeve van den veestapel in Parigi werden Balineesche stieren ter beschikking van de bevolking gesteld, terwijl in Bonthain eene fokkerij van Europeesch vee werd opgericht, welke nogal veel belooft. In de negorij Libibonga der res. Amboina werd door het Gouvernement een runderfokkerij begonnen, die echter door geringe medewerking van de bevolking weinig resultaten afwerpt.

Op het eiland Halmahéra werd in het Noordelijk gedeelte veeteelt gedreven door de zendelingen en in het Zuidelijk gedeelte door de GuineaHandels-Maatschappij. Een veefokkerij is ook op het eiland Banda opgericht; de bevolking ontvangt aanwijzingen omtrent verpleging en voeding van het vee, van de Javaansche gestraften aldaar, die bekend zijn met de behandeling van

vee.

Residentie Timor en O. Op het eiland Timor werd door particulieren Australisch, JavaanschBengaalsch, Madoereesch en Balineesch fokvee ingevoerd, dat zich goed ontwikkelde, vooral te Oi Bitenoki (W. Timor) en Amarasi (Z.-Timor) en in Bedjeli. Behalve voor de slacht werden de gefokte runderen ook gebruikt voor draagdiensten. De katholieke missie te Toebaki (Timor) fokt met Australisch vee, eveneens die te Larantoeka (eil. Flores). Zij bereikte daarmede werkelijk goede resultaten tot groot nut der bevolking. Op het eiland Roti wordt door den Radja een veefokkerij gedreven, terwijl op het eiland Soemba door het Gouvernement een volbloed-veefokkerij is opgericht van Bengaalsch. (Ongolé-), Australisch(Hereford-) en Madoereesch vee om de bevolking op Java van volbloed-fokstieren te voorzien.

[ocr errors]

II. PAARDENTEELT. Zie PAARDEN. III. KLEIN VEE. Onder deze rubriek vallen geiten, schapen en varkens.

Geitenteelt. De geitenteelt is voor de voeding van den inlander van het hoogste belang. De Javaansche geit is kortharig, gehoornd, meest wit van kleur, hoewel zwart- en bruinbonte ook veel voorkomen. Het is een vleeschdier, dat weinig melk heeft, door verwaarloozing, familieteelt en gebruik van slechte springbokken sterk is gedegenereerd. Langs de Noordkust van Java zijn door de daar gevestigde Arabieren sedert jaren geiten van Britsch-Indië ingevoerd (Kashmir- en Angora-ras), waarmede de Javaansche geit gekruist werd, waaruit uitstekende bastaarden ontstonden. Op Java wordt overal gekruist met Bengaalsche geiten; zelfs zijn te Wonogiri (Solo) en Wonosari (Djokja) door de zelfbesturen geitenstations opgericht, om de bevolking van goede Bengaalsche springbokken te kunnen voorzien. Door acclimatisatie ziekten hebben deze fokkerijen nog geen nut kunnen afwerpen. Door de kruising van de Jav. geit met Bengaalsche bokken verkrijgt het Jav. ras meer massa, betere melkproductie en meer handelswaarde.

Schapenteelt. Deze is op Java van niet veel belang. Het type is klein en tenger, produceert weinig wol en is dus alleen geschikt voor de slacht. Men heeft getracht het inheemsche ras te kruisen met Merinos-schapen om meer de teelt van wolschapen te bevorderen, b.v. in de Preanger en de Tobalanden, doch dit mislukte. Proeven met de vetstaart-schapen uit Donggola (Celebes) in Banjoemas en in de Lampongs genomen, gaven bevredigende resultaten. Voor de wolproductie is thans een particuliere schapenfokkerij opgericht op het Idjènplateau (res. Besoeki), waarvan goede berichten zijn ontvangen. Op het eiland Soemba en ook in de Preanger wordt geteeld met het Rhomney-Marsh schaap uit Australië, om schapen te fokken die wol produceeren, welke in den handel een afzet zou kunnen vinden. Aangezien de inlander niet veel voelt voor wolschapen, maar meer voor vleeschschapen, is de kans van slagen niet groot.

Varkensteelt. Deze teelt is op Java in handen van Chineezen, omdat Mohammedanen geen varkens mogen houden en geen varkensvleesch eten. Het indische varken is vrij forsch gebouwd, matig hoog op de pooten, zwart gekleurd met lange bruinzwarte borstels op schoft, rug en wangen. Vermoedelijk stamt het af van het wilde varken; het is overal verspreid in Indië. De varkensteelt is zeer belangrijk op het eiland Bali en op alle eilanden van den Timor-Archipel, voorts in Celebes, Wester-afdeeling van Borneo, onder de Dajaks, in de Bataklanden en op het eiland Nias. Te Medan en Buitenzorg zijn fokstations opgericht, waar het inheemsche ras gekruist wordt met het Indo-Chineesche varken en het Yorkshire ras, waarvan zeer goede kruisings producten zouden zijn verkregen. Overal waar Chineezen zich hebben gevestigd en handel drijven, zijn door hen Chineesche varkens ingevoerd, die met het Javaansche varken verder hebben voortgeteeld

IV. PLUIMVEE. Door geheel Nederl.-Indië wordt de hoenderteelt als klein nevenbedrijf beoefend door de landbouwende bevolking. Door verschillende Europeanen zijn op Java hoenderparken opgericht voor het fokken van rashoenders, als:

Cochins-, Brama's-, Plymouth rocks-, Dorkings-, Minorca's, Leghorns en Langsanhs. Al deze parken voeren echter een kwijnend bestaan en leveren geen voordeel op.

In de res. K doe komen nog de beste hoenders voor, waarschijnlijk kruisingsproducten van het Dorkinghoen. De Javaansche kip is zeer inferieur, klein van stuk, legt niet best en dan nog kleine eieren. Dit aantal wisselt tusschen 60 en 100 stuks per jaar, terwijl het gewicht slechts 40 à 45 gram bedraagt. Ten einde het Javaansche hoen te verbeteren werd door de Regeering aan het veeartsenijkundig laboratorium een hoender fokstation van de bovenvermelde rashoenders opgericht, met het doel de beste kruisingsproducten aan de bevolking te verstrekken. Wegens sterfte onder de kuikens en onvruchtbaarheid, zoodat uit slechts een klein percentage der eieren kuikens werden verkregen, moest deze fokinrichting worden opgeheven.

Door Chineezen wordt veel gedaan aan het kruisen van de gewone kip met de boschkip, omdat de kruisingsproducten, „,bekisar's", vooral de hanen, als siervogels van veel waarde zijn. De Chineezen zijn zeer handig in het castreeren van hanen, z.g. kapoenen (kěbiri), voor de vetmesterij.

In vele streken legt men er zich op toe, prachtige vechthanen te kweeken, welke hooge prijzen opbrengen.

Behalve hoenders worden overal eenden, z.g loopeenden, gehouden, hoofdzakelijk voor den eierhandel en voor de vleeschproductie. Manillaeenden worden overal aangetroffen en vaak gekruist met de gewone eenden.

STATISTIEK. De vee- en paardenstapel gaat gestadig numeriek vooruit. Was in 1895 bij de veetelling gebleken, dat de paardenstapel met 9 % verminderd was, de veetelling in 1905 bracht aan het licht dat die achteruitgang weer was ingehaald. Na 1905 hebben van Gouvernementswege geen veetellingen meer plaats gevonden. Iedere Gouv. veearts is thans verplicht bij zijn jaarwerk een sterktestaat van den paarden- en veestapel in zijn ressort te voegen.

Het resultaat van die veetelling over 1915 is als volgt: Zie tabel op pag 520.

Literatuur: Voorschriften voor de verbetering van den veestapel, 1861 (Regeering); Dr. R. de Blieck, Rapport omtrent een reis naar Australië, 1914; Dr. H. 't Hoen, Veerassen en Veeteelt in Ned.-Indië, 1918; Veeartsenijk. Bladen voor Ned. Indië, 1887-1919; A. M. Vermast, Verzekering tegen veeschade.

VEEVOEDER. Het voedsel voor paarden en vee bestaat in Indië voor het grootste gedeelte uit gras en verder uit andere planten. Konden in vroegere tijden de weidegronden op Java behoorlijk in de veevoeding voorzien, thans is dit niet meer het geval. In streken waar de bevolking geen veevoeder aanplant, verkeert de veestapel door gebrek in een ondervoedingstoestand, mede één der oorzaken van den achteruitgang van den veestapel. Er zijn talrijke streken waar, na langdurige droogte, voedselnood heerscht, waardoor vele dieren den hongerdood sterven.

De weidegronden (pangonan årå årå, JAV.), die nu nog door het vee benut worden, zijn de stoppelweiden (sawah's) de kampoeng weiden, de sar wahdijkjes en de onvruchtbare grasvlakten, waain het natte jaargetijde wel wat kort en inferieur

Overzicht van den Paarden- en Hoornveestapel op Java en Madoera.

[blocks in formation]

Overzicht van den Paarden- en Hoornveestapel op de Buitenbezittingen. 1)

[blocks in formation]

In de Buitenbezittingen zijn nog voldoende weidegronden voor den veestapel beschikbaar.

1) Vele van deze cijfers berusten alleen op schatting, gras groeit, doch verontreinigd door de lantana, alang-alang en ander onkruid. Goede weidegronden worden alleen nog gevonden op de bergplateaux op Java, doch ook al weer zeer verontreinigd door de alang-alang. Elders zijn de beste weidegronden door de cultures in beslag genomen. Het grazen in de Gouvts. djati bosschen is verboden, omdat aan den aanplant vaak schade wordt toegebracht en het vee risico loopt door bloedziekten (Texaskoorts) te worden aangetast.

De gras flora op Java bevat tal van uitstekende grassoorten (Gramineeën). De schijngrassen (Cy peraceeën), die veel in het gras voorkomen, hebben weinig voedingswaarde, kunnen soms zelfs schadelijk voor de gezondheid zijn.

De indische grassoorten (MAL. roempoet, JAV. soekět, SOEND. djoekoet), zijn van verschillende kwaliteit. Tot de goede grassen behooren de vol.

« SebelumnyaLanjutkan »