Gambar halaman
PDF
ePub

mengd met Madoereesche elementen; deze laatsten, in de hoofdplaats vrij talrijk, zijn grootendeels kleinhandelaars, tuinjongens of werken als koeli op de suikerondernemingen. Behalve landbouw, vischteelt en vischvangst beoefent de bevolking enkele takken van nijverheid; ter hoofdplaats zijn zeer bekwame smeden, bankwerkers, timmerlieden enz. werkzaam in de groote werkplaatsen, die men daar aantreft; te Grisee zijn kopergieters en kalkbranders. Het weven van zijden, met gouddraad doorstikte kleedingstukken, vroeger te Grisee door velen beoefend, is zeer achteruitgegaan. Daarentegen wordt in het district Goenoengkĕndĕng nog veel aan weven gedaan; de vervaardigde kleedjes zijn echter grof en dienen voor eigen gebruik. Te Grisee is de handelsvloot sterk achteruitgegaan; Arabieren die daar ter plaatse nog handelsvaartuigen bezitten, zijn uitzonderingen geworden, nadat de stoomvaart meer en meer uitbreiding heeft gekre.

gen.

De middelen van verkeer zijn: de staatsspoorweg, nl. de lijn Soerabaja-Sidoardjo-Modjokĕrto-Djombang, welke door Midden-Java, naar Batavia en Anjěr leidt; sedert 1898 bestaat langs de lijn Wonokromo-Tarik eene kortere verbinding tusschen Soerabaja, Modjokerto en de Westelijk daarvan gelegen plaatsen. Verder de lijn Soerabaja-Sidoardjo- Bangil, welke de hoofdplaats met de Oostelijke residentiën van Java verbindt. De Oost-Java Stoomtrammaatschappij heeft in exploitatie de lijnen Soerabaja-Krian en Modjokerto - Ngoro met een zijtak Soeměngko-Dinojo; de Modjokerto Stoomtrammaatschappij, de lijn Modjokerto - Modjosari - Bangil, terwijl eene stoomtram van Babad aan de Solo-rivier langs Ploso en Djombang over de Zuidergrens naar Paré in Kediri loopt. Eindelijk voert eene tramlijn van de N. I. Spoorweg Mij. van Babad langs Lamongan naar Soerabaja met een zijtak van Těbaloan naar Grisee. Verder zijn er in de residentie tal van goed onderhouden wegen; behalve de groote post weg, die uit Rĕmbang komende, langs de Noordkust over Grisee en de hoofdplaats langs Sidoardjo naar Pasoeroean leidt, zijn alle districtshoofdplaatsen door goede rijwegen met elkaar verbonden, terwijl de Brantas en de kali Soerabaja een goeden verkeers. weg te water aanbieden tusschen Soerabaja en de hoofdplaats Kediri.

Van de Hindoe-oudheden op het terrein van de Brantas-delta is reeds met enkele woorden gesproken. De voornaamste liggen in het Zuiden der delta aan den linkeroever van de kali Porong bij de desa Tjandi Pari, welke den naam van de ruïne draagt; het zijn drie tempels van rooden baksteen, waarvan de grootste ruim 12 M. hoog en 10 M. breed is. Over de ruïnen van Modjopahit, ruim 12 K.M. ten Zuidwesten van Modjokerto, zie Veth, Java, le deel 2e dr. bl. 207-214. SOERABAJA. Afdeeling en regentschap der gelijknamige residentie, begrensd ten N. en ten O. door de straat van Madoera, ten Z. door de afdeeling Sidoardjo en ten W. door de afdeelingen Modjokerto en Grisee. De grens tusschen de afdeeling Soerabaja en Grisee wordt gevormd door de kali Lamong. De afdeeling Soerabaja maakt ééne contrôle-afdeeling uit, welke is verdeeld in 3 districten, met name: Soerabaja, Djabakota (hoofdpl. Wonokromo) en Goenoengkĕndĕng (hoofdpl. Driorědjo). De bevolking telde ult°.1917

17500 Europeanen, ruim 24600 Vreemde Oosterlingen en ruim 330000 Inlanders. Het aantal desa's bedraagt 738, waarvan 275 op particuliere landen zijn gelegen.

Het Noordelijkste deel van het district Soerabaja, van de monding van de kali Lamong tot de hoofdplaats der afdeeling, bestaat uit eene breede strook vischvijvers, een hoogst eentonige streek, waardoor de groote postweg van Grisee naar Soerabaja loopt. Ook langs de Oostkust der afdeeling strekt zich eene, hoewel minder breede en alleen over eene lengte van 1 K.M. afgebroken reeks vischvijvers uit. Westelijk van de kali Soerabaja loopen W.-O. twee tertiaire heuvelreeksen, de Noordelijke geïsoleerd, de Zuidelijke een rechtstreeksche voortzetting van den Goe noeng Kĕndĕng (zie SOERABAJA, residentie). Ten W. van de halte Wonokromo loopt eene heuvelreeks van mergelgesteenten van ongeveer 18 K.M. lengte, gemiddeld 3 K.M. breedte en 40 M. hoogte. Ten Zuiden van deze reeks en daarvan door eene moerassige sawahstrook gescheiden, waarin de råwå Wijoeng ligt, strekt zich eene tweede heuvelreeks uit, die bij Sepandjang begint en in Westelijke richting de afdeeling doorloopt. Zij bestaat uit mergels en kalksteen, uit losse zandsteen en brecciën van vulkanisch materiaal. De hoogte van dezen heuvelrug bedraagt 50 tot 100 M. Zoowel in de eerste heuvelreeks bij Lidah als in het Oostelijk verlengde van de tweede, in de Brantas-delta, is door boringen petroleum in aanzienlijke hoeveelheid verkregen. Zij wordt geëxploiteerd door de Dordtsche Petroleummaatschappij, die de olie door middel van pijpleidin

gen

naar de raffinaderij te Wonokromo voert (vgl. PETROLEUM). In de Zuidelijke heuvelreeks gelegen, wordt op acht verschillende plaatsen jodiumhoudend water gewonnen. In de établissementen heeft de afscheiding plaats van jodium uit het bronwater. Het gewonnen jodium wordt onder de samenstelling joodkoper in den handel gebracht (zie ook JODIUM).

De particuliere landerijen in de residentie Soerabaja, onder het bestuur van Daendels en Raffles in eigendom afgestaan, en grootendeels in handen van Chineezen en Arabieren, liggen alle binnen het gebied dezer afdeeling en brengen rijst, suiker, tweede gewassen en kokosnoten voort. Een gedeelte van de particuliere desa Djagir, op het particuliere land van dien naam, is sedert eenige jaren ingenomen door de gebouwen en raffinaderijen der Dordtsche petroleummaatschappij bovengenoemd, welke gelegen zijn aan den Zuidelijken oever van het Wonokromo -kanaal.

SOERABAJA. District van de contrôle-afdeeling, het regentschap, de afdeeling en residentie Soerabaja; met eene oppervlakte van 127 K.M2. Het district telt 107 Gouvernements en 202 particuliere desa's en bevat 7 onderdistricten. De bevolking telde ult°. 191515.000 Europeanen, 19.000 Chineezen, 2660 Arabieren, 300 andere Vreemde Oosterlingen en ± 143.200 Inlanders.

SOERABAJA. Hoofdplaats van het gewest, het regentschap, de afdeeling en het district van dien naam, gelegen aan de straat van Madoera en aan de beide mondingen van de Soerabajarivier, nl. de kali Mas en de kali Pěgirian; voornaamste handelsstad van geheel NederlandschIndië en tevens de meest bevolkte. Op het eind

van 1917 had zij ruim 145000 inwoners, nl. + 15000 Europeanen, +106000 Inlanders, 21000 Chineezen,+3000 Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen. De stichting der stad klimt op tot het midden der 15e eeuw; zij wordt toegeschreven aan Radèn Rachmat of Soenan Ngampèl, zoo genoemd naar de thans nog bestaande kampoeng Ampèl, waar hij zich vestigde en alwaar hij in 1467 overleed. De door hem aldaar gebouwde moskee werd het middelpunt der stad, die, dank zij hare gunstige ligging aan zee en aan eene bevaarbare rivier, tot aanzien kwam onder de regenten van Soerabaja, leenvorsten van het rijk Demak en later ondergeschikt aan Mataram. In 1743 werd het regentschap door den vorst van Mataram afgestaan aan de Compagnie; de hoofdplaats Soerabaja was van dien tijd af de zetel van den gezaghebber van Java's Oosthoek, na in 1677 tweemaal op Taroenå Djåjå door de troepen der Compagnie veroverd te zijn geweest. In het laatst der vorige eeuw was de stad reeds eene belangrijke handelsplaats. Onder Daendels maakte de aanslibbing van de kali Mas het reeds noodig de havenhoofden van de rivier belangrijk te verlengen en de rivier zelve uit te diepen. Deze landvoogd stichtte aan het rechter havenhoofd een steenen fort en liet een constructie winkel voor militaire doeleinden bouwen.

Onder het bestuur van den Gouv.-Gen. Graaf van den Bosch werden uitgebreide plannen ontworpen tot verdediging der stad tegen een buitenlandschen vijand. Deze plannen kwamen in 1835 en volgende jaren grootendeels tot uitvoering. Aan de West- en Zuidzijde der stad werden wallen opgeworpen en op den Oostelijken oever van de kali Mas werd de citadel Prins Hendrik gebouwd.

Van deze vestingwerken, die nooit geheel zijn voltooid, is thans weinig meer over; de wallen zijn geslecht en de grachten gedempt. Het fort Prins Hendrik is in 1893 als zoodanig opgeheven; de gebouwen werden, met uitzondering van enkele gedeelten, in genoemd jaar aan het civiele bestuur overgegeven. In 1915 zijn zij in gebruik gesteld voor de uitbreiding der Staatsspoorwegen in verband met de nieuwe haven.

Voor het behoud van de toegangen tot de reede, nl. van de Westzijde door het Westgat en van de Oostzijde door den Trechter, zijn van regeeringswege verscheidene maatregelen genomen, noodig geworden door het ondiep worden van genoemde vaarwaters tengevolge van aanslibbing. Ten einde die in het Westgat tegen te gaan, is de mond van de Solo-rivier Noordwaarts verlegd en is een dam met steenbestorting opgeworpen, die van Oedjoeng Piring op Madoera zich 13 kilometer in zee uitstrekt tot het ten N. O. daarvan gelegen Djamoeanrif, met het doel de stroomsnelheid in het Westgat te bevorderen en zoo aanslibbing te voorkomen. Dit werk is in 1896 voltooid. Het onderhoud is echter zeer zwaar, vooral door verzakking en wegslaan van de kruin. Het werk heeft wel aan het doel beantwoord, hoewel verwijdering van slibstoffen op andere wijze nog noodzakelijk blijft. Sedert 1907 gebruikt men daartoe onder leiding van het Departement van Marine, aan vaartuigen opgehangen slibraderen, die langs den bodem worden voortgetrokken, en zoo het slib in beroering brengen, hetwelk dan door de stroom verder wordt medegevoerd. De resultaten van deze werkwijze zijn niet onbe

langrijk geweest; sedert 1908 heeft men in het thans meest ongunstige profil eene verdieping van 22 d. M. in het diepste punt bereikt. Over rond 300 M. breedte, wordt aldaar thans een diepte van 83 d.M. onder Soerabaja havenvloedpeil aangetroffen. Ongetwijfeld heeft ook de schroefwerking der door de Straat varende stoomschepen een niet onbelangrijk aandeel in dit resultaat. Naarmate de diepte echter toeneemt, wordt het slibben kostbaarder, en het effect geringer, zoodat indien men binnen afzienbaren tijd van de nieuwe haven, die berekend is op waterdiepten van 9 à 10 M. beneden laagwater, volledig nut wiltrekken, andere methoden bepaald noodzakelijk zijn. Voorstellen dienaangaande zijn in behandeling.

Ter verbetering van den Oostelijken toegang tot de reede zijn de Porongwerken uitgevoerd tot ruimeren afvoer van Brantas water door de kali Porong en beperking van den waterafvoer door de Soerabaja-rivier, waarbij tevens gelegenheid werd verkregen tot den aanleg van een spoelstelsel voor de riolen en goten ter hoofdplaats. (Zie verder BRANTAS-DELTA-WERKEN).

De veilige reede van Soerabaja, deels begrensd door het kleurenrijke, daartegenover gelegen eiland Madoera, is levendiger dan die van eenige andere handelsplaats in Ned.-Indië. Het bezwaar van het tijdverlies door en de kosten, verbonden aan het overladen uit de zeeschepen in prauwen en omgekeerd heeft zich zoo sterk doen gevoelen, dat in 1911 begonnen werd met den aanleg van een haven, die in 1917 gedeelte. lijk in gebruik kon worden genomen, en waaromtrent overigens verwezen wordt naar het artikel HAVENWERKEN. Slechts zij in aansluiting daarmede nog vermeld, dat sedert dien de noodzakelijkheid gevoeld werd tot het verschaffen van meerdere kadelengte, zoodat de uitbouw van pieren in het havenbassin reeds onderhanden is. Bovendien bleek, dat beneden de Roode Brug, 4.5 K.M. stroomopwaarts van de uitmonding der kali Mas, geen vaste verbindingen over de rivier met de haventerreinen bestonden, en in verband met het enorme scheepvaartverkeer aan het tot stand brengen van dergelijke verbindingen groote bezwaren waren verbonden, terwijl zij een zéér belangrijke en op den duur ontoelaatbare belemmering van het verkeer te land tusschen de haventerreinen en de stad zouden opleven. Om daaraan te gemoet te komen, werd een zweefbrug over de kali Mas ontwor pen, die eerlang zal worden gebouwd.

De Oostelijke oever der kali Mas is geheel bebouwd. De stoomtram langs dezen oever loopt door tot aan de Oedjoeng ter hoogte van het marine-etablissement, bestaande uit een ruim bassin met drijvend dok, werkplaatsen, sleephellingen, magazijnen en woningen voor het talrijke personeel bij het etablissement werkzaam. Het is in 1891 uitgebreid met de fabriek voor de marine en het stoomwezen, die in gemeld jaar uit de stad naar het marine-etablissement is overgebracht. Het daardoor in de stad vrijgekomen terrein is thans ingenomen door entrepôt-lokalen. Aan de uiterste punt van de landtong aan den rechteroever van de rivier, de Oedjoeng genaamd, ligt een kustbatterij, ter verdediging zoowel van den ingang van de rivier als van dien van het bovenbedoelde bassin en ter bestrijking van de reede.

Ten O. van den geheel bebouwden rechteroever van de kali Mas ligt de kampoeng Pětirěman en verder Oostwaarts volgt een moerassig, met nipah boomen beplant terrein, dat zich uitstrekt tot de Pěgirian, de meer Oostelijk gelegen uitmonding van de Soerabaja-rivier. De stad strekt zich voornamelijk in de lengte uit en hoofdzake. lijk aan beide zijden van de kali Mas. Van de Oedjoeng tot aan de spoorweghalte Goebĕng, in het Zuiden der stad, bedraagt de afstand 8 kilometer. De kali Mas, die de hoofdrichting NoordZuid behoudt, verdeelt de stad in een Westelijk en Oostelijk gedeelte; de groote postweg, die, van Gresik komende, op ongeveer 4 kilometer van de Oedjoeng deze rivier bij de Roode brug bereikt, buigt zich bij dit punt Zuidwaarts om en volgt over eenigen afstand den Westelijken oever der rivier. De groote postweg en haar verlengde over de „Roode brug" verdeelen de stad in een Noordelijk en een Zuidelijk gedeelte.

Genoemde Roode brug ligt in het midden der stad, daar zij zoowel van de Oedjoeng als van de halte Goebĕng op 4 kilometer is verwijderd. Daar klopt de slagader van het wereldverkeer den ganschen dag door. Vooral des morgens tegen acht uur, de tijd, waarop de Europeesche handelaars zich uit het Zuiden der stad naar hunne kantoren begeven, heerscht er eene onbeschrijfelijke drukte van vier- en tweewielige rijtuigen, karren met koopwaren bevracht, passagierende matrozen, inlandsche en Chineesche kooplieden, koelies enz.

Op geringen afstand ten W. van de Roode brug, op den weg naar Gresik, ligt het residentiekantoor, te midden van Europeesche woonhuizen, kantoren, toko's, school- en kerkgebouwen. Soerabaja is zoowel fabrieks- als handelsstad. Behalve het reeds vermelde Marine-etablissement vindt men er den Artillerie-Constructie-winkel en de Pyrotechnische werkplaats, verscheidene fabrieken van stoom- en andere werktuigen aan beide oevers van de kali Mas, de werven van het nieuw prauwenveer aan de Pěgirian en die van het particulier prauwenveer aan den Westelijken oever van de kali Mas, alwaar ook de suiker-, koffie- en petroleum-pakhuizen, eene stoomkoffiepellerij in verbinding met de halte Kalimas gelegen zijn.

De regentswoning, vroeger gelegen op eenigen afstand ten Zuiden van het residentiekantoor, is in 1882 ingericht tot Hoogere Burgerschool; een deel van de aloen-aloen is herschapen in een stadstuin, waar des Zondags muziekuitvoeringen worden gegeven. Sedert bestaat er geene landswoning voor den Regent, die huishuurindemniteit geniet. Op bovenbedoeld terrein is enkele jaren geleden het nieuwe Paleis van Justitie verrezen. Verder vindt men er toko-gebouwen. Het breede open terrein, waaraan deze gebouwen gelegen zijn, is het eenige, wat van de oude aloenaloen is overgebleven. Het is een van de drukste punten der stad.

Het Chineesche kamp bereikt men, indien men bij de Roode brug in Oostelijke richting de kali Mas overgaat. Het strekt zich ver langs den Oostelijken oever uit; men vindt er een aantal goed gebouwde steenen huizen, drie groote pasars, nl. pasar Glap, Bong en Kalianjar-Koelon, een Chineeschen tempel en vele welvoorziene Chineesche toko's. Het Maleische kamp behoort gedeeltelijk tot de Chineesche wijk, gedeeltelijk

tot de gemengde wijken voor inlanders, Arabieren enz. In deze omgeving is de groote pasar Pabéan gelegen, de grootste van Soerabaja.

Voor de Mooren, Bengaleezen en Arabieren zijn geene afzonderlijke wijken aangewezen. Zij wonen verspreid dooreen in wijken, algemeen bekend onder den naam van Arabische wijken, gelegen aan de beide oevers van de Pěgirianrivier, waar thans ook Chineezen eene wijk bewonen, waarbinnen de groote pasar Kapasan is gelegen.

In de wijken voor Vreemde Oosterlingen bestemd wonen ook vele inlanders, die er allerlei takken van nijverheid uitoefenen, als het maken van aarden vaatwerk, het bewerken van koper,

enz.

De kampong Ampèl, de oorsprong der stad, ligt midden in de Arabische wijk. Het is thans eene zeer welvarende kampong, in welker midden zich de oude moskee met hare hooge minaret verheft, ten Noorden waarvan men de Javaansche begraafplaats aantreft, waar het graf is van Raden Rachmat. In deze wijk is in 1868 eene nieuwe, fraaie moskee opgericht.

Bij het plein voor het Paleis van Justitie begint de eigenlijke nieuwe stad, welke zich Zuidwaarts tot voorbij de halte Goebĕng uitstrekt. Ongeveer in het midden tusschen deze halte en de halte Kalimas ligt het station Soerabaja van den Staatsspoorweg, dus ongeveer in het nieuwe gedeelte, dat bijna geheel wordt ingenomen door woonhuizen en villa's voor Europeanen, hotels, enkele schoolgebouwen, (op Simpang) waartusschen ook nog kampongs der inlanders gelegen zijn. Een der voornaamste Europeesche wijken is de wijk Simpang, tusschen den grooten postweg en de Soerabaja-rivier, die zich iets beneden Simpang, nl. bij de Gèntèngbrug in kali Mas en kali Pĕgirian verdeelt. Een der voornaamste gebouwen in dit gedeelte der stad is de residents woning, een ruim gebouw van twee verdiepingen, de voormalige woning van den gezaghebber van Java's Oosthoek. Aan de achterzijde wordt het rijk beschaduwde erf bespoeld door de Soerabaja-rivier; aan de voorzijde ziet het uit op een in 1860 aangelegd park, met een steenen beeld, dat uit de ruïnen van Modjopait afkomstig en Djågå Dolog, dat wil zeggen: bewaker der boomen genaamd is. Dit Boeddhabeeld is in een bosch gevonden en daarom zoo geheeten. Voor den Javaan is het een voorwerp van godsdienstige vereering. Op korten afstand Zuid-oostwaarts van de residents woning bij de halte Goebĕng ligt het groote militaire hospitaal, voortreffelijk ingericht en ruimte aanbiedend voor 400 zieken. Behalve militairen kunnen er ook civiele ambtenaren en particulieren verpleegd worden. Het hospitaal is mede aan de Soerabaja-rivier gelegen en heeft een fraaien tuin.

Nieuwe Europeesche wijken werden bijgebouwd vooral in het Zuiden der stad, o. a. de wijk Kajoen, die zich van de halte Goebĕng Zuidwaarts langs de rivier uitstrekt, en waarop verscheidene dwarsstraten uitkomen benevens de wijken Goeběng, Kěpoetran en Sawahan.

Door den Staatsspoorweg staat de hoofdplaats in verbinding met alle deelen van Java. Het verkeer door de stad geschiedt langs in goeden staat verkeerende, met asphalt bedekte wegen en door middel van de stoomtram, die van de Oedjoeng in Zuidelijke richting de oude en vervolgens de

nieuwe stad doorloopt, welke zij verlaat na de buitenwijk Groedå, ten Z. van Kěpoetran gelegen, doorloopen te hebben. De lijn is thans doorgetrokken tot Krian, in de afd. Sidoardjo gelegen.

Aan de Westzijde van de stad is door de O. J. Stoomtram Mij. een nieuw spoor aangelegd van Wonokromo tot het station Paser toeri. Hier langs loopt een breede verkeersweg, welke een gedeelte van het verkeer langs Groedå, de zeer nauwe Zuidelijke uitweg van de stad, moet afleiden. Aan de Oostzijde van de rivier heeft de gemeente een groot uitbreidingsplan van de stad ontworpen op het land Kětabang. In het verlengde van de Palmenlaan komt een brug, welke het nieuwe stadsgedeelte met Simpang zal verbinden. Op het land Kětabang bevinden zich thans eenige door de gemeente gestichte modelkampongs.

Soera baja wordt door de Algemeene Ned. Ind. Electriciteit Mij. voorzien van licht en kracht, waarvoor een turbinecentrale is gebouwd op Semampir. Verder beschikt de stad over twee moderne Gouvernements-telefoonkantoren.

In de behoefte aan goed drinkwater, dat de stad niet oplevert, wordt voorzien door de waterleiding, door de gemeente geëxploiteerd. Door middel van buizen wordt het water aangevoerd van bij Kasri (in de residentie Pasoeroean) gelegen bronnen (zie KASRI). Op verschillende plaatsen in de stad zijn standkranen voor de bevolking opgericht, alsmede openbare badhuizen, waardoor de gezondheidstoestand belangrijk is verbeterd.

SOERÅDADI. District met gelijknamige hoofd. plaats van de contrôle-afdeeling, het regentschap en de afdeeling Tegal, residentie Pěkalongan. Het heeft 2 onderdistricten, telt 27 desa's en had ult. 1905 eene bevolking van ruim 33.000 zielen, waaronder een 20 tal Europeanen en enkele Chineezen.

SOERAKARTA of SOLO. Residentie van Midden-Java met gelijknamige hoofdplaats, en met de residentie Djokjakarta de zoogenaamde VORSTENLANDEN uitmakende; men zie verder op dit woord voor den inwendigen toestand en de geschiedenis van beide; hier zal voornamelijk de aardrijkskundige beschrijving gegeven worden van de residentie Soerakarta.

Zij grenst ten N. aan de residentie Semarang, ten O. en Z.O. aan de residentie Madioen, ten Z. voor een klein gedeelte aan den Indischen Oceaan en verder aan de residentie Djokjakarta en ten W. aan laatstgenoemde residentie, aan de residentie Kědoe en aan de residentie Semarang. In het O. wordt de grens van het gewest voor een deel gevormd door den top en de hellingen van den vulkaan Lawoe, in het W. door die van de vulkanen Měrapi en Měrbaboe.

De oppervlakte van deze residentie bedraagt 6217 K.M.2, eind 1917 telde zij ruim 2.060.000 inwoners of 331 per K.M2. Hieronder waren ongeveer 4000 Europeanen en 14.000 Chineezen, Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen. De Arabieren en de andere Vreemde Oosterlingen waren allen ter hoofdplaats van het gewest gevestigd. Het middelste gedeelte van de residentie Soerakarta is vlak en dit deel, de vlakte van Solo genoemd, wordt afgesloten ten O. en W. door de vulkaanvoeten van den Lawoe en den Merapi, en ten Z. door het Zuidergebergte,

een uit brecciën, kalksteenen en mergels be

staand tertiair gebergte en ten N. door een tertiair heuvelland, dat bestaat uit mergels, kleien zandsteenen met enkele tusschenliggende kalklagen. In het Zuidwesten is genoemde vlakte niet door bergen afgesloten, maar staat aan dien kant in verbinding met de vlakte van Djokjakarta en evenzoo in het Noordoosten met de vlakte van Madioen. Door dit vlakke terrein loopt de spoorbaan van de hoofdplaats van Madioen naar die van Djokjakarta. De aldus begrensde vlakte van Solo, in het midden waarvan de hoofdplaats der residentie gelegen is, wordt doorstroomd door de Solo-rivier; zij heeft in het algemeen eene flauwe helling van Zuid naar Noord. De bodem bestaat grootendeels uit vulkanische producten, aangebracht door de Solorivier en hare talrijke zijtakken, die op den Mĕrapi en den Lawoe ontspringen. Alleen in de nanijheid van de tertiaire heuvels is dit vulkanisch materiaal vermengd met gruis van zandsteenen, mergels en brecciën. Vermelding verdient nog een klein gebergte ten Z.O. van Klaten, naar eene in de nabijheid gelegen desa, het gebergte bij Djiwo geheeten, dat uit gesteenten bestaat, die vermoedelijk tot de krijtperiode en het oud-tertiair behooren. De voornaamste rivier is de Bingawan of Solo-rivier (,,běngawan" beteekent ,,groote rivier"), welke in het Zuiden der residentie op de grens van Madioen en Soerakarta ontspringt, voor een klein gedeelte de grens uitmaakt tusschen genoemde residentiën, daarna in Noordwestelijke en vervolgens in Noordelijke richting stroomende, de kali Kědawoeng op den rechteroever opneemt. Eenige kilometers ten N. van Wonogiri, aan haar linkeroever gelegen, herneemt zij hare Noordwestelijke richting, die zij behoudt, totdat zij op den linkeroever het water ontvangt van de kali Dengkeng om dan, na deze samenvloeiing in Noordelijke richting stroomende, de hoofdplaats te bereiken, welke op haar linkeroever gelegen is. Van de desa Oetěr (ten N. van Wonogiri gelegen) tot de hoofdplaats zijn de bochtige oevers der rivier met welvarende kampoengs omzoomd. Bij genoemde desa is de Solorivier reeds 30 M. breed, maar bevat in den drogen moesson zoo weinig water, dat zij gemakkelijk doorwaadbaar is. Ten O. van de hoofdplaats ontvangt zij het water van de kali Pépé, welke door de stad stroomt. Zij behoudt nu haar Noordelijke richting tot zij de kali Tjěmårå en andere kleinere riviertjes op den linkeroever opneemt en kronkelt zich dan in Noordoostelijke richting om den voet van het tertiaire heuvelland bovengenoemd, tot zij de Oostelijke grens der residentie bereikt, waar zij de uit het Z. komende kali Kědoeng-banteng opneemt, welke van den Lawoe komt en die de grens vormt tusschen Soerakarta en Madioen.

De tweede belangrijke rivier in dit gewest is de kali Sérang, welker bronnen op de helling van den Měrbaboe liggen. Zij behoort slechts voor een klein gedeelte tot de residentie Soerakarta, waarvan zij het Noordwestelijke deel afsnijdt. De door de residentie Djokjakarta stroomende kali Ojå ontspringt in dit gewest op het Zuidergebergte; zij overschrijdt spoedig de grens en vereenigt zich in Djokjakarta met de kali Opak, welke in den Indischen Oceaan uit mondt.

Nuttige mineralen zijn er in Soerakarta niet. In de kwartaire vlakte, door de Solo-rivier en hare talrijke bijstroompjes besproeid, maar

voornamelijk op de hellingen van de vulkanische gebergten in het Oosten en Westen van de residentie, worden op een groot aantal (110) ondernemingen op gehuurde gronden producten voor de Europeesche markt geteeld. Zij komen voor in elk van de vier afdeelingen, waarin het gewest verdeeld is, maar in hoofdzaak in de afdeelingen Klaten en Sragen. In 1918 werden er de volgende producten geteeld: rijst op 34, suiker op 31, koffie op 31, tabak op 27, tweede gewassen op 21, kapok op 19, rubber op 18, indigo op 14, peper op 13, cacao op 12, vezel (hennep, enz.) op 9, notenmuskaat op 7, klappers op 5 en coca, kina en thee elk op 3 ondernemingen.

De residentie Soerakarta bestaat ongeveer voor de helft uit de landen onder het zelfbestuur van den Soesoehoenan en voor de andere helft uit die onder het zelfbestuur van den van hem onafhankelijken vorst Mangkoe Něgårå.

Ook de hoofdplaats Solo is onder die twee zelfbesturen verdeeld. De residentie is administratief, voor zooveel betreft het Europeesch toezicht, de politie en de rechtspraak, verdeeld in 4 afdeelingen, nl. Soerakarta, Klaten, Bojolali en Sragen. De assistent resident van Soerakarta heeft onder zich een controleur te Wonogiri (vroeger was Wonogiri een afdeeling). De afdeelingen Klaten en Bojolali ressorteeren geheel onder den Soesoehoenan; de overige 2 afdeelingen zijn verdeeld onder den Soesoehoenan en prins Mangkoe Něgårå. Echter zijn in het Soesoehoenans gebied enclaves van Mangkoe Něgåråsche desa's en omgekeerd in het gebied van Mangkoe Něgårå enclaves van den Soesoehoenan; alleen komen in de afdeeling Klaten en het Soesoehoenansche gedeelte van de afdeeling Sragèn geen Mangkoe Něgåråsche enclaves voor.

In vroeger jaren had de Soesoehoenan ook vele enclaves in de residentie Semarang, waarvan de grootste was Sélå in de afdeeling Grobogan. Deze is in 1902 door het Gouvernement afgekocht (zie bij SÉLÅ). Verder waren er in de afdeelingen Semarang, Děmak, en Salatiga nog verscheidene enclaves tot eene gezamenlijke uitgestrektheid van 1201, djoeng. Deze bestonden uit Javaansche (of z.g. kědjawèn) gronden en de huurlanden Gesangen, Gětas, Asinan en Plaɔer, die alle eveneens afgekocht zijn in 1900 (contract van 10 Januari 1900. Zie Handelingen St. Gen. 1902/1903, 174, blz. 6, contract N°. 12).

Aan het hoofd van het Javaansche bestuur van den Soesoehoenan staat de Rijksbestuurder, de eerste minister met den titel van Radèn Adipati, benoemd door het Gouvernement en bezoldigd hoofdzakelijk door den Soesoehoenan, doch ook voor een gedeelte, n.l. f 1000 's maands, door het Gouvernement. Hij heeft een groot bureau, waarin alle departementen min of meer vereenigd zijn. Elke assistent-resident (hoofd eener afdeeling) heeft naast zich van den Soesoehoenan een „regent-politie" en van den Prins Mangkoe Něgårå een onder-regent, met den titel van ,,wědȧnå goenoeng". Elke regent-politie heeft een patih bij zich, genaamd ,,kliwon" of ,,onder-regent". Voor de 2 districten van den Soenan in Wonogiri, nl. voor Soekoardjo en Tawangsari, is ook een ,,kliwon" of „onder-regent" te Soekoardjo. En voor het Mangkoeněĕgaransche gedeelte van Wonogiri heeft men te Wonogiri, naast den controleur een „wědånå-goenoeng”. Eveneens heeft men er een te Karanganjar voor de 2 Mangkoe

Něgåråsche districten Karanganjar en Karangpandan der afdeeling Sragen. De afdeelingen zijn verder verdeeld in districten en die weer in onder-districten, aan welker hoofd staan,,panèwoedistrict" (Soenan) of ,,panèwoe goenoeng" (M. N.) en ,,mantri onderdistrict" (Soenan) of,,mantri goenoeng" (M. N.) Behalve over deze ambtenaren hebben de assistent-residenten nog de beschikking over politie personeel, dat buiten het Zelfbestuur om, door het Gouvernement benoemd en bezoldigd wordt en dat den assistent-resident behulpzaam is in de uitoefening der politie.

De inlandsche bevolking bestaat geheel uit Javanen. Deze spreken het Javaansch met de o-klank (zie omtrent de in deze residentie gesproken taal op het woord JAVAANSCH).

De middelen van verkeer in dit gewest zijn: de Staatsspoorweg, die van de Oostgrens naar de hoofdplaats loopt, de lijn van de Ned.-Indische spoorwegmaatschappij van de hoofdplaats Noordwaarts naar Semarang en Zuidwestwaarts naar Djokjakarta, de stoomtramlijn Soerakarta - Bojolali, de groote Zuidelijke postweg, welke van het N.O. naar het Z. W. ongeveer evenwijdig met den spoorweg de residentie doorsnijdt en vele andere rijwegen. In de laatste jaren is het handels- en personenverkeer zeer vergemakkelijkt door de verbetering van tal van rijwegen en den bouw van vele permanente bruggen, waaronder twee zeer groote en kostbare over de Bengawan resp. in den weg van Solo naar Sragen en van Solo naar Wonogiri. Omtrent de zeer merkwaardige Hindoe-oudheden, welke in deze residentie bij de desa Prambanan, nabij de Djokjasche grens worden aangetroffen en die bekend zijn onder den naam van ruïnen van Prambanan, zie men Veth, Java, le deel, 2e dr. bl. 147-172 en onder OUDHEDEN.

SOERAKARTA. Afdeeling der gelijknamige residentie, bestaande uit de vroegere afdeelingen Soerakarta en Wonogiri; dit laatste vormt thans een onderafdeeling van Soerakarta onder een controleur. De afdeeling is verreweg de grootste der residentie en wordt ten W. begrensd door de afdeeling Sragen, ten O. door de residentie Madioen, ten Z. door den Indischen Oceaan en ten W. door de residentie Djokjakarta en de afdeelingen Klaten en Bojolali.

De bodem bestaat in het W. grootendeels uit kwartaire gronden, welke deel uitmaken van de in het vorige artikel genoemde vlakte van Solo; in het Z. bestaat hij uit de Z.W. lijke hellingen van den Lawoe-vulkaan, die in h t Z. stuit tegen het Zuidergebergte, dat bijna geheel bestaat uit brecciën en kalksteen, waartusschen slechts weinig mergelsteenen worden aangetroffen. Ingesloten tusschen kalksteenen en mergels ligt de vlakte van Watoerět nå, die opgevuld is met grauwe en gele klei en fijn zand, waartusschen rolsteenen, aangebracht door de Bengawan en hare zijtakken. De vlakte ligt 150 à 170 M. boven zee en nagenoeg horizontaal. Zij werd in een vroeger tijdperk geheel onder water gezet, waarschijnlijk door uitbarstingen van den Lawoe. De Bĕngawan heeft zich in den kwartairen bodem der vlakte tot 6 M. diep ingesneden. Het gebied van den Soesoehoenan, tot deze afdeeling behoorende, maakt deel uit van de vlakte van Solo en grenst ten O. aan den voet van den Lawoe. De rivieren, die deze afdeeling besproeien zijn de bovengenoemde Bengawan of Solo-rivier, die op

« SebelumnyaLanjutkan »