Gambar halaman
PDF
ePub

De Z.W.hoek van Java wordt gevormd door een driehoekig, zwaar begroeid schiereiland, dat door een zeer smalle, lage, moerassige landtong met Java verbonden is en zijn hoogste verheffing heeft aan den Zuidkant, waar de kust bestaat uit hooge, naakte rotsen. Naar het Westen en Noorden loopt het heuvelland af naar een vlak strand, waarop het rotsige Javahoofd en de lagere Eerste punt uitsteken; de Noordhoek van dit schiereiland is de lage, zandige Tweede punt. BeO. dit schiereiland ligt de diep inloopende Welkomst baai met moerassige West- en zandige Oostkust. welke even beZ. de Derde punt het steilst is en dan overgaat in een breede, lage, bebouwde kust vlakte. BeN. de Peperbaai wordt deze vlakte afgesloten door een den oever naderend bergcomplex, aan welks voet een smalle, met struikgewas begroeide strook langs de kust loopt, van welke enkele gedeelten bestaan uit hoogoploopend zandstrand. Voorbij de Vierde punt wordt het achterland weer vlakker en heeft de kust eenige hooge, begroeide hoeken, waartusschen zandstrand tot het aan de N.W.punt van Java gelegen gebergte, dat met een smalle, hooge, begroeide landtong, de St. Nicolaaspunt, om de Noord naar zee afdaalt. Langs den wal vindt men, bijna zonder eenige droogvalling, een smalle kust bank, welke alleen in de Welkomst - en Peperbaaien eenige meerdere breedte heeft en, meerendeels in die baaien, verscheidene eilandjes en gevaren draagt. Het meest bekende van deze is het hooge, begroeide, door een smal koraalrif omgeven eiland Měrak, met het Z. W. daarvan gelegen Brouwerszand. Buiten de bank neemt de diepte in de straat geleidelijk toe, alleen in de Behouden Passage en beZ. de Vierde punt loopt de bank steil af. BeZ. Javahoofd is het vastelandsplat uiterst smal, verder buigt de rand, op korten afstand beN. het daartegenover liggend Prinseneiland, om de Noord dwars over de straat heen. Van het dichtbegroeide Prinseneiland is het Noord- en Oost gedeelte heuvelachtig, het Z.W.gedeelte laag behoudens de gevaarlijke rotsen aan de hoeken van de Kasuarisbaai; op enkele uitstekende punten na is de kust schoon.

De Zuidkust van Sumatra vertoont drie bergachtige landtongen, waartusschen de ver het land indringende Lampong- en Semangko (Keizers) baaien. Nagenoeg op de punt van de O.lijke landtong ligt de massieve vulkaan Radjabasa met een dubbeltop en Z.O. daarvan een heuvelland, hier en daar bergland; op de middelste verheffen zich, op de punt, de Tanggang en dicht beN. de Keizersbaai de regelmatig kegelvormige Tanggamoes en andere hooge bergen, welke vrij steil aan weerszijden afvallen; de W.lijke landtong draagt den uitlooper van het Sumatraansche ketengebergte, dat vrij steil afloopt naar de Keizersbaai, doch naar het Z. en Z. W. overgaat in heuvelland en in een lage kuststrook, waarvan de zandige Vlakke hoek de Zuidwest punt is.

N.O. van den steilen, rotsigen, met hooge boomen begroeiden Varkenshoek liggen, door een smalle, diepe geul van den wal gescheiden, de grootendeels moerassige Zutphen-eilanden met enkele gedeelten rotskust, waarop zich vrij hooge heuvels verheffen. BeN. den hoek is de kust steil en vindt men uit licht gelen zandsteen bestaande eilandjes, beW. deze vallen de uitloopers van den Radjabasa tot bijna aan zee af. Buiten den Varkenshoek nemen de diepten snel toe. Langs den

Oostkant van de Lampongbaai loopt een heuvelland van afwisselende hoogte met hier en daar vlakke gedeelten, waaronder enkele drassige, langs het strand; hier vindt men de volkomen beschutte Oostbaai. De Westkust is sterk verbrokkeld met hier en daar een smalle kuststrook, welke bij den mond der riviert jes drassig is; vóór de talrijke baaitjes liggen eilandjes van verschillende grootte. Aan den Z.O.hoek der middenlandtong liggen de heuvelachtige Lagoendi-eilanden, welke aan den Zuidkant steil uit zee oprijzen; Z. W. van dien hoek loopt de rand van den onderzeeschen rug, welke Java met Sumatra verbindt, op korten afstand langs de kust. De kusten van de Keizersbaai loopen vrij steil op, alleen achter in de baai is het vlak en drassig. De Zuidpun van de Westelijke landtong is vlak en zandig, bij de monden der rivieren wat drassig. Vóór de kust ligt een smal koraalkust rif, waarbuiten enkele gevaren liggen en dat geleidelijk naar zee afdaalt; recht om de Zuid steekt een onderzeesche uitlooper van het gebergte tot op ruim 40 K.M. in de straat uit.

De diepten in de straat zijn zeer groot tot aan den onderzeeschen rug tusschen Java en Sumatra, die in het midden vrij steil oploopt naar de Krakataugroep, van welke het hoofdeiland de hooge vulkaan Krakatau is, welks N.W. wand bijna loodrecht oprijst uit een, bij de uitbarsting in 1883 ontstane, zeer diepe put; overigens vals de berg naar zee steil af en is, behalve aan den N.O.kant en aan den Z.O.hoek, omringd door een smal, ondiep kustrif. N. O. van Krakatau ligt, met eenige kleinere eilanden, een ondiep gedeelte met banken, riffen en klippen en, tusschen dit en den Sumatra wal, he nog hoogere, aan alle zijden steile Soběsi met een dubbeltop en het lagere Seboekoe. Binnen deze groep zijn de diept en niet zeer groot maar ongelijk, tusschen Varkenshoek en Java's Vierde punt liggen daar nog het lage, met struikgewas begroeide eilandje Dwars in den weg, waarvan alleen de Zuidpunt, beO. de naar het Z.W. open baai, heuvelachtig is. Z.O. van dit eilandje, ligt, dicht bij den Javawal, de steil uit zee oprijzende, booge, begroeide rots Brabantshoedje, N.O. ervan Toppershoedje van dezelfde formatie met de Windsorklip en N. W. ervan de even boven water uitstekende Stroomklip. Overigens liggen in straat Soenda geen gevaren.

De straat is verlicht en ten allen tijde veilig te bevaren. BeO. Krakatau wordt gewoonlijk langs den Javawal gehouden; zeilschepen van om de Zuid kiezen de Behouden Passage alleen in den Z.O.moesson, omda er dan beN. Prinseneiland, bij ongunstige gelegenheid, gevaar kan ontstaan door den stroom de straat weder uit te drijven.

De richting der trechtervormige straat maakt dat de West moesson hier krachtiger is dan de Oost moesson, feitelijk gaat de wind hier het geheele jaar door met de zon rond. In April is he kentering, van Mei t/m Juli waaien winden uit alle richtingen, doch hebben O.lijke en Z.O.lijke de overhand, in Augustus en September staat de Z.Z.O.wind vrij geregeld en vrij krachtig door, in October en November is de wind Z.Z.W.. daarna loopt deze W.lijker en staat vrij geregeld en krachtig door. In Januari bereikt de Westmoesson zijn grootste kracht om in Maart af e gaan, hoewel het nog flink en vrij geregeld uit het W.Z.W. bft waaien. Stilte en flauwe winden

komen zelden voor. Land- en zeewind zijn onder den Javawal zeer merkbaar. De landwind staat van Mei t/m September geregeld en krachtig door, in October waait deze vrij constant uit het Z. W., in November is hij overheerschend Zuid, van December tot en met Februari is de W.Z.W wind minder geregeld, maar krachtiger. De zeewind heeft in Mei zeer uiteenloopende richtingen, in Juni is deze overheerschend Zuid en in Juli O.N.O., in Augustus en September weer Z.-Z.Z.O. en wat geregelder en krachtiger, in October en November waait hij uit het Z.Z.W., in December tot en met Februari W.Z. W.-West, minder geregeld maar krachtiger. Buiig weer en bedekte lucht zijn in de straat regel. Regenbuien gaan veelvuldig gepaard met onweer, meer dan elders in den Archipel, maar krachtige windstoot en komen zelden voor; van Mei t/m November is het erg buiig, vooral met het begin van den dag. Bij Java's Eerste punt valt het heele jaar door regen, veel van November t/m Februari, het minst in September; bij de Vierde punt en in de Lampongbaai valt belangrijk minder neerslag, het minst resp. in September en Juli.

In straat Soenda loopt veel stroom, gewoonlijk kentert deze éénmaal in het etmaal, maar de duur en snelheid voor iedere richting zijn zeer ongelijk, die om de Z. W. loopt steeds langer en krachtiger dan die om de N.O. De stroom heeft den buitenkant der Zutpheneilanden steil gehouden, Z. W. van Dwars in den Weg een lange, ondiepere bank gevormd en aan weerszijden van dat eiland diepe geulen uitgeschuurd in den uit zand met steentjes en schelpen bestaanden zeebodem; tusschen dit eiland en de Stroomklip veroorzaakt hij soms sterke rafelingen. Het afvallen van dien stroom van het plateau buiten Krakatau en het overtrekken op den beZ. den Vlakken Hoek uitstekenden rug zijn mede oorzaak van het steeds bewogen water in de straat; vooral in den Westmoesson, als wind en stroom tegen elkaar inloopen en bovendien de Oceaandeining de straat nog wordt ingest uwd, staat er veel en hooge zee. Betrekkelijk kalm is het in Maart, Juli en November. De vertikale waterbeweging is overheerschend dubbeldaagsch en zwak, het verval bedraagt hoogstens 2 M. Zie Zeemansgids deel I. SOENDAL MALAM (MAL.). Zie POLYANTHES.

SOENDANEESCH. De taal van West-Java's bergland draagt in den mond van degenen, wier moedertaal zij is, in den regel den naam van Basa Goenoeng of Bergtaal. Allengs wordt het echter bij de Soendaneezen van eenige ontwikkeling gewoonte om ook te zeggen: Basa Soenda of Soendaneesch. Het is de landtaal van ruim vier millioen zielen. De rijkste ontwikkeling van de Bergtaal vertoont zich in de Preanger, en wel erkent de Preangerman den Bantamschen stamgenoot, maar hij noemt diens taal Soenda Banten, en zegt dat zij niet zuiver is en geene hooge woorden heeft. Ook in het Buitenzorgsche is de taal minder gekuischt. Toch kan men niet zeggen, dat het Soendaneesch zich in tongvallen splitst, want de afwijkingen, die men hier en daar aantreft, zijn gering in getal en beteekenis. In rijkdom van woorden moet het Soendaneesch onderdoen voor het Javaansch, en misschien cok voor het Maleisch. Kenmerkend voor het klankstelsel is het voorkomen van de lange pěpět (ō of eu), welke ook het O. Jav. bezit (alt hans in de laatste lettergreep),

doch de nieuwere taal verloren heeft. Voorts het verschil, dat gemaakt wordt, of een woord, met eene h begint, dan wel (kortheidshalve gezegd) met een klinker, wat de taal ook gemeen heeft met het O. Jav., in tegenstelling tot het hedendaagsch Jav., gelijk in het algemeen het Soend. een meer ouderwetsch karakter draagt. In grammaticale vormen tot afleiding van woord en doet de taal niet onder voor het Jav., eerder is zij in dat opzicht rijker, evenwel ontbreekt haar het middel om een comparatief en gedeeltelijk ook een imperatief door den woord vorm zelf te kennen te geven. Ook de vervoegde vormen ontbreken. Kenmerkend voor de taal is nog het veelvuldig gebruik van interjectie's, welke het karakter van een klanknabootsend, gevoels- of reflex-woord dragen. Het Soend. heeft veel geschiktheid voor eenvoudigen en duidelijken pro. zastijl, en een goed schrijver, zooals wijlen Radèn Hadji Moehammad Moesa, de verdienstelijke Panghoeloe van Garoet, weet zijne moedertaal zoo te hanteeren, dat de losheid en gemakkelijkheid der rede bewijs levert van de voortreffelijkheid der taal en van den ruimen voorraad van woorden en uitdrukkingen, waarover zij te beschikken heeft Van overoude tijden af waren de Soendaneezen een volk van landbouwers. Met vreemdelingen weinig of bijna niet in aanraking komende, bleven zij, in hunne bergstreken opgesloten, buiten den invloed van de beschaving, die gedurende eenige eeuwen in Midden- en OostJava heerschte, al is ook het Jav. niet zonder invloed op de taal gebleven, gelijk blijkt uit den woordenschat, het letterschrift en het gebruik van hooge (lèmes) woorden en midden (sědeng) woorden, naar analogie van het Kråmå en Madyå in het Jav., doch niet in zoo sterke mate. Na den val van het rijk van Padjadjaran en de vervanging van het oude Heidend om door den Islam, hebben daarenboven de Soendaland en geen vorstenhuis gehad, onder welks beschermende hoede eenige beschaving had kunnen ontluiken hofstad, binnen welker muren een weinig kunst en wetenschap had kunnen bloeien. Geen wonder dus dat de Soenda nees voorheen geene eigenlijk gezegde literatuur heeft kunnen voortbrengen. Wel is hij er echter allengs toe gekomen om, in navolging van de nieuwere Javaansche poëzie, in zijn eigen taal dichtstukken of liever gezegd rijmwerken op te stellen. Deze missen echter alle kunst waarde en strekken alleen ten bewijze van den invloed, nu reeds bijna vier eeuwen lang, door den Islam op den bewoner van het Soendaneesche deel van Java uitgeoefend. Een reeks van kleine geschriften, veelal in proza, is opgesteld door vrome en geleerde mannen, die leerling en lezer wilden inprenten wat goed en nuttig is voor dit leven en voor het toekomende, en hem wilden verkondigen wat verboden is door de Wet van God. Wat de spreektaal en de schrijfiaal betreft, zoo vindt men in de eerste plaats bij den adel, de bangsa mènak, keurigheid van taal en juistheid van uitdrukking. Met den adel en de mannen van Moslimsche studie zijn er verder ook eenige lied en uit het volk, wier taal aanspraak heeft op den naam van goed en zuiver Soendaneesch. Die schrijvers bedienen zich, of van het Javaansch-Soenda neesche, óf van het Arabisch-Soendaneesche alphabet, en zij hebben een eenvoudig en duidelijk spellingstelsel. Eerst na het jaar 1862, toen Jonathan Rigg, land

geen

heer van Djasinga, zijn ,,Dictionary of the Sunda language of Java" (Deel XXIX van de Werken van het Bat. Gen. v. K. en W.) uit gaf, is met ijver werk gemaakt van de studie van het Soendaneesch. De zendeling Coolsma gaf in 1873 zijne Handleiding bij de beoefening der Soenda neesche taal". Later kwamen de leerboeken van Grashuis (de Soendaneesche tolk, 1873, 2de druk 1879, Soendan, Leesboek 1874, Soend. Bloemlezing in 2 deelen, 1881, 1892, Bijdrage tot de kennis van het Soend., 1891) en de ,,Soendasche grammatica" van H. J. Oosting in 1884, het ,,Soendasch-Nederduitsch Woordenboek", 1879 -1882 en het ,,Nederduitsch-Soendasch Woordenboek", 1887, van denzelfden schrijver, en mede het,,Soenda neesch-Hollandsch Woordenboek", 1884, van Coolsma, (nieuwe uitgave 1912.) De zendeling Geerdink vertaalde en vermeerderde het Woordenboek van Rigg. De kundige zoon van den Panghoeloe van Garoet, Radèn Karta Winata, leverde in 1883 ,,SoendaaschHollandsche samenspraken". Zie voorts den catalogus der Soend. Handschrift en door Dr. H. H. Juynboll, 1899, en het supplement daarop door denz., 1912.

SOENDANEEZEN, OERANGSOENDA (SOend.), ORANG SOENDA of ORANG GOENOENG (MAL.), naam der Inlandsche bewoners van de vier Westelijke residenties van Java (Bantam, Batavia, Preanger Regentschappen en Cheribon), volgens de volkstelling van 1905 ongeveer 7 millioen zielen sterk. (Volgens een globale telling hadden de 4 genoemde residenties ult. 1917 een zielental van 8.3 millioen). Als ethnologische grens tusschen de Soendaneezen en hun Oostelijke buren, de Javanen, kan de Tji Pěmali in Tĕgal (res. Pekalongan) worden aangenomen, zoodat het Soendaneesche gebied zich iets verder uitstrekt den over de vier bovengenoemde residenties. Daarentegen zijn de bewoners van de afdeeling Batavia der gelijknamige residentie grootendeels geen Soendaneezen; evenmin als van de Noordelijke kuststrook der residentie Bantam en van de hoofdplaats Cheribon en omgeving, waar Javaansch gesproken wordt [zie BATAVIA (Gewest) en BANTAM]. Als de kern der eigenlijke Soendalanden kan men de Preanger beschouwen.

De Soendaneezen zijn te beschouwen als zeer na verwant aan de Javanen; de verschillen tusschen deze beide volken zijn in hoofdzaak toe te schrijven aan verschillenden ontwikkelingsgang in den loop der tijden; in het bijzonder is de invloed der Hindoekolonisatie in West-Java veel minder ingrijpend geweest dan op Midden- en Oost-Java. Voor de geschiedenis der Soendalanden zie men het artikel JAVA Geschiedenis, en de daar genoemde literatuur, in het bijzonder Dr. F. de Haan: Priangan; voor de geographische gesteldheid van het door de Soendaneezen bewoonde land, den economischen toestand, enz. het artikel JAVA en de namen der afzonderlijke residenties. Vergelijk ook de artikelen: ARTJADOMAS, BATOE-TOELIS, OUDHEDEN en PADJADJARAN.

Voorkomen en karakt.er. De kleur der huid is licht geelbruin, iets minder donker dan bij de Javanen. Vrij groot is het verschil in huidskleur tusschen den hoogeren en den lageren stand; vooral vrouwen en meisjes uit den hoogeren stand vertoonen vaak een opmerkelijk lichtere huidskleur. De kleur der oogen is zwart of

donkerbruin. Het hoofdhaar is zwart, eenigszins grof, niet zelden met eenige golving, en wordt bij mannen zoowel als vrouwen lang gedragen; een krulletje (galing) aan de slapen wordt voor een teeken van schoonheid gehouden. Kroeshaar is een zeldzaamheid, en zal wel aan vermenging met vreemdelingen moeten worden toegeschreven. Een uitzondering op het algemeen voorkomen maken de albino's (djalěma boelė), van welke men enkele exemplaren aantreft. Behalve door hun lichte of blanke huidskleur kenmerken zij zich ook door hun licht haar en roodachtige of lichte oogen. Het gelaat der Soendaneezen is doorgaans baardeloos, en men verwijdert gewoonlijk met een knijptangetje het zich hier en daar op het ge laat ontwikkelende haar. Sommige mannen dragen echter een met zorg gespaard kneveltje. De Soendanees bereikt zelden een lichaamslengte van vijf voet; de vrouwen zijn in den regel korter en tengerder dan de mannen. De Javaan is doorgaans hooger van statuur dan de Soendanees, en ranker, minder ineengedrongen. Behalve door de huidskleur, kan men den Javaan van den Soendanees gemakkelijk onderscheiden door diens rechte gestalte. Flinke, gespierde, krachtig gebouwde personen ontbreken geenszins, ook niet onder de vrouwen. In het algemeen kan gezegd worden dat, terwijl schoonheid, welgevormdheid van het lichaam het kenmerk is van den hoo. geren stand, de krachtige, en gespierde bouw des lichaams bij den minderen stand wordt gevonden. In het gelaat van den Soendanees zit niet veel uitdrukking. Zijn voorhoofd is meestal vrij hoog; dunne wenkbrauwen dekken de oogen. De oogspleet heeft bij velen een duidelijk waarneembaren schuinen stand, maar minder dan bij de Chineezen; zij is wijder dan bij de Chineezen, nauwer dan bij de Europeanen. De neus is klein, meestal van boven plat, met afgeronde punt, vrij breede vleugels en wijde neusgaten. Een welgevormde neus is echter ook geen zeldzaamheid. De mond is doorgaans groot, niet vooruitstekend, en met dikke lippen; de daarin bewaard wordende sirih-tabakspruim maakt het gelaat niet schooner. Het gebit is in den regel fraai, regelmatig en wit, maar de gewoonte, de tanden te vijlen en zwart te maken, ontneemt het voor ons al zijn schoon. De jukbeenderen zijn ook bij dit volk, evenals bij den geheelen Maleischen stam, sterk ontwikkeld.

De Soendanees bezit een aantal eigenschappen, waardoor veel Europeanen, die onder het volk vertoefd hebben, zich zeer tot hem aangetrokken gevoelen: hij is zacht aardig, beleefd, voorkomend, gastvrij, heeft weinig pretenties en een afkeer van twisten en vechten. Hij is eenvoudig, matig, stil, in zich zelf gekeerd, schroomvallig en hoffelijk in den omgang. Natuurlijk heeft zijn karakter ook schaduwzijden: zijn beleefdheid en gedweeheid ontaardt menigmaal in slaafschheid en vleierij; het ontbreekt hem gewoonlijk aan initiatief, spaarzaamheid is hem meestal vreemd evenals waarheidsliefde; hazardspelen en ontucht maken ook onder de Soendaneezen veel slachtoffers. Aan het gebruik van sterken drank maakt de Soendanees zich in het algemeen niet schuldig, evenmin als aan opiumschuiven, behalve in enkele streken. De houding der hoofden tegenover het mindere volk was vooral in vroeger tijd zeer uit de hoogte, in het algemeen was de gunstige beschrijving op hen niet van toepassing.

Bij den snellen ontwikkelingsgang der Inl. bevolking van Java in de laatste jaren is wellicht de bovengegeven karakterschets der Soendaneezen niet meer geheel van toepassing.

Intellectueel schijnt vooralsnog de Soendanees achter te staan bij den Javaan. Zijn geschiedenis, de omstandigheden waarin hij maatschappelijk leefde en gedeeltelijk nog leeft, hebben zijn verstandelijke ontwikkeling meer tegengewerkt dan bevorderd. Door de Ned.-Ind. Regeering zijn een Kweekschool voor de opleiding van Soendaneesche Inl. Onderwijzers, twee opleidingsscholen voor Soendaneesche Inlandsche ambtenaren en talrijke Inl. Lagere Scholen onder de Soendaneezen geopend, voor welker geschiedenis en resultaten de Kol. Verslagen te raadplegen zijn. (Zie ook ONDERWIJS).

De kleeding der Soendaneezen komt in hoofdzaak met die der Javanen overeen; echter besteedt de Soendanees minder zorg aan zijn kleeding, het nette omdoen van den hoofddoek enz., dan de Javaan. Opvallend is het onderscheid in de kleur der baadjes van de vrouwen: terwijl in Midden-Java algemeen het blauwzwart daarvoor gekozen wordt, hebben de Soendaneesche vrouwen een voorliefde voor helle, sprekende kleuren.

Huizen, nederzettingen. De huizen staan gemeenlijk op stijlen, rustende op neuten van rivier- of bergsteenen, ongeveer een paar voet boven den grond; door een opstap of trapje (golodog of tangga) komt men in de woning; de huizen der mindere klasse staan direct op den beganen grond. Bijna ieder huis heeft een gaanderij (těpas), waar men zich overdag veel ophoudt. Evenmin als de Javaansche heeft de Soendaneesche woning vensters; alleen in de zijwanden wel eens een vierkante opening van bamboetralies voorzien. De woning wordt wel in vertrekken verdeeld door middel van overigens loshangende gordijnen; meer gegoeden behangen de binnenzijde der wanden met de een of andere soort van stof (kasang). Het meubilair en de voorwerpen voor huiselijk gebruik zijn in hoofdzaak volkomen overeenkomende met wat men in de woning der geringe lieden onder de Javanen aantreft.

=

De naam dèsa wordt tegenwoordig officieel algemeen voor dorp ook in de Soendalanden gebruikt; in het Soendaneesch verstaat men er eigenlijk een groot dorp onder, terwijl voor kleinere dorpen de naam kampoeng of lěmboer gebruikt wordt; laatstgenoemde benaming wordt ook wel toegepast op een enkel huis met erf of een hoeve. Gehuchten heeten babakan; de dorpsgemeente of kaloerahan gebied van een loerah of dorpshoofd, bevat in de Soendalanden, althans in de Preanger, meestal niet, zooals op M.-Java, één enkele of voornaamste dorpskom, maar eenige lěmboer's of kampoeng's, elk eventueel met zijn gehuchten. In verschillende streken van West-Java, in het bijzonder in de OostPreanger en Cheribon, treft men de zoogenaamde balè dèsa aan, in den regel bestaande uit een lang Voorvertrek met twee kamers tegen den achterwand, en dienende tot vergaderplaats van het dorpsbestuur, tot doorgangshuis voor reizigers en tot lokaal voor samenkomsten van de jongelingen van het dorp; in Bantam wordt het gebouwtje vooral als dorpsgodsdiensthuisje gebruikt, waarvoor in de Preanger een afzonderlijk

gebouw, de tadjoeg, wordt gebezigd. In menig dorp in de Soendalanden vindt men in het midden een aloen-aloen (grasplein), wat men op MiddenJava alleen op de hoofdplaats van het regentschap aantreft. Een Inlandsche stad heet op West-Java dajeuh. In vroeger tijd kwamen in de residentie Bantam allerwege landbouw-hoeven voor, verspreid liggende landbouwers woningen op groote beplante erven, door dijkjes met heggen omzoomd; sedert 1844 werd de bevolking door het gewestelijk bestuur gedwongen te gaan samenwonen op gemeenschappelijke erven; de huizen hadden toen voldoende tusschenruimte, maar door vermeerdering der bevolking werden deze ruim en volgebouwd, zoodat verscheidene kampoengs gingen gelijken op één groot huis met een aantal kamers. Deze wijze van aanleg werd langzamerhand gewoonte, zoodat ook nieuwe kampoengs aldus werden aangelegd, met slechts een smallen weg tusschen de huizen. Sedert 1896 streeft het bestuur naar verruiming dezer opééngebouwde dorpen.

Bestuur. Naar de voorstelling van Prof. Van Vollenhoven nadert de dorpsinrichting der Soendalanden meer die van Bali dan van Middenen Oost-Java. Men had er, hetzij een dorpsververgadering (waartoe echter niet alle kerndorpers

zie beneden als op Bali behoorden), die het bestuur voerde, of wel een dorpshoofd met eenige handlangers, die het dagelijksch beheer voerden. Door invloed van verplichte diensten, en vooral van de Gouvernementskoffiecultuur, die in de Preanger zoo lang het geheele bestuursstelsel beheerschte, is van den ouden toestand veel verloren gegaan; thans vallen ook de dèsa's in W.-Java, met uitzondering van die op de particuliere landerijen (zie aldaar), onder de werking der Inl. gemeenteordonnantie van 1906, die niet in alle opzichten aan de adatregelingen aansluit. Het dorpshoofd heet in de Preanger loerah, in Cheribon koewoe of koewoe gědè, in Krawang mandor, in Bantam djaro. In het algemeen is het dorpshoofd in West-Java meer de voornaamste machthebbende dan op M.- en O.-Java; overigens kent men er, onder verschillende benamingen in de verschillende residenties, dergelijke functionarissen als op M.-Java plaatsvervanger van het hoofd, dorpsbode, dorps schrijver, dorpspolitiedienaar en dorpsgodsdienstbeambte. Deze laatste, in de Soendalanden meest amil of lěbè genoemd (zie die woorden) is een persoon van veel gewicht. Zooals de naam amil reeds aanduidt is hij belast met het innen van de Moh. godsdienstige belasting (djakat en pitrah, zie aldaar), terwijl hij vroeger in de Preanger ook de wereldlijke belasting voor de regenten inde; hij heeft stem in landbouw- en bevloeiings: zaken, meet nieuw aangelegde bouwvelden op, houdt registers aan en verricht de inenting. Zie verder DESA, DESAHOOFD, DESABESTUUR. De gemeenschapsbanden. hoewel niet geheel ontbrekend, zijn in de dorpen van het grootste deel der Soendalanden veel minder hecht dan in die op Midden-Java. (Zie ook PREANGERSTELSEL, D. III, p. 508).

Standen. De hoogste stand, met den naam mènak aangeduid, wordt gevormd door adellijken en hooge ambtenaren; lagere adel wordt met den naam santana aangeduid, terwijl al het gewone volk in de Gouvernementstaal wel met tjatjah wordt aangeduid. Echter zijn ook in de

Soendaneesche dorpen nog drie standen te onderscheiden: de kerndorpers, afstammelingen van de stichters of van ouds in het dorp gevestigden, o.a. priboemi genoemd, oudtijds uitsluitend de dragers van volle lusten en lasten, de bijwoners, die eerst langzamerhand akkerbezitters worden en vroeger lasten en lusten ten halve droegen, en de kostgangers, meestal loondienaars of boerenknechts, die geen lasten voor de gemeenschap te dragen hadden.

Grondbezit; landbouw; andere middelen van bestaan. Het beschikkingsrecht, (zie aldaar en GROND, RECHTEN OP DEN-) is geheel of bijna geheel verdwenen, al vertoonen zich van een vroeger bestaan nog wel sporen; het grondbezit is er dus, met geringe uitzonderingen, erfelijk individueel. Ieder Inlander kan er grond bezitten niet alleen in een vreemd dorp, maar zelfs in een andere residentie. Tengevolge van de vrije beschikking, die den bezitter toekomt, is het groot-grondbezit sedert

15 jaren vooral in de Preanger in het oogvallend toegenomen; echter wordt op deze grondstukken geen eigenlijke groote landbouw gedreven, doch de wijze van beheer is als die van een conglomeraat van klein bedrijven.

Evenals elders op Java is ook voor den Soendanees de landbouw het hoofdmiddel van bestaan, en daaronder neemt de teelt van rijst op sawahs de voornaamste plaats in; in de Preanger worden de sawahs na het oogsten vaak niet voor tweede gewassen, maar als vischvijvers gebruikt. Voor de bijzondere beteekenis van de Gouvernementskoffiecultuur in de Preanger, zie KOFFIECULTUUR, (GOUVERNEMENTS) en PREANGERSTELSEL. Vooral in het Zuidelijk deel van Bantam kom he. wel voor dat landbouwers een zeer extensieven roofbouw drijven, waarbij ze slechts twee jaar op dezelfde plaats blijven; vandaar de naam djělěma manoek of vogelmenschen. Ieder jaar steken ook vele Bantammers over naar de Lampongsche districten om werk te vinden in de peper- en andere cultures.

De Inlandsche nijverheid is als middel van bestaan van weinig beteekenis; de liefhebberij voor den landbouw is zoo groot, dat de handwerksman niet in hoog aanzien staat, en deze vaak, zoodra hij daartoe de kans ziet, weder landbouwer wordt. De bestaande nijverheid is in hoofdzaak huisindustrie en wordt zeer veel als neven bedrijf door den landbouwer en zijn gezin uitgeoefend. Als takken van deze industrie kunnen genoemd worden: het weven en spinnen, het vlechten van matten, het bereiden van olie, het pottenbakken enz. Als op zich zelf staande middelen van bestaan kunnen vermeld worden de weverijen van halfzijden saroengs in de kampoeng Tji-Manoek, afd. Pandéglang der res. Bantam,

en

de Tangĕransche hoedenindustrie: deze laatste echter staat geheel onder Europeesche leiding (zie HOEDENINDUSTRIE).

Bijzondere vermelding verdient voorts het door C. M. Pleyte beschreven oud-Soendasche batik-procedé, voorkomende in de districten Djampang-koelon (Preanger), Lebak kidoel en Tjaringin (Bantam); als dek middel wordt meel van kleefrijst met suikerwater gebruikt, terwijl de verving niet door indompeling geschiedt, maar door het opsmeren van de verfstof door middel van een kwast.

Spelen en vermaken. In karakter

komen de kinderspelen met die der Javaansche jeugd overeen, en de grondstoffen daarvoor benoodigd zijn alleen die, welke de hen omringende natuur hun aanbiedt. Oudere kinderen en ook wel volwassenen houden zich gaarne met vliegeroplaten bezig; de Javasche vlieger is door zijn vele en waarlijk mooie vormen te loven. De oudere Soendanees daarin den Javaan gelijk vindt er ook een middel in zich met weddenschappen daarbij te vermaken, daar de touwen der vliegers met lijm besmeerd en door fijn gestooten glas gehaald worden; de kunst is dan, het zijne door te snijden. Het hazardspel is bij alle bewoners van Java hartstochtelijk bemind; getuige onder meer het laten vechten van hanen en krekels, en de vele vormen van dobbelspelen. De Wajang is ook voor den Soendanees een der grootste vermaken; zij is blijkbaar uit MiddenJava ingevoerd; de Dalang is meestal een Javaan, en zijn taal Javaansch; het Topèng- (masker)-spel komt veel onder hen voor (zie TOONEEL). De Gamelan is den Soendaneezen bekend; maar het eigen muziekinstrument der Soendaneezen is de Angkloeng; een schud-instrument, van bamboe vervaardigd, in verschillende grootten voorkomende (zie MUZIEK EN MUZIEKINTRUMENTEN, en voor de Ronggèngs of publieke danseressen DANSEN). Een bijzonderheid van de Soendalanden, vooral van Bantam, is het voorkomen van een rondtrekkenden bard, den toekang mantoen, die, onder begeleiding van de katjapi, een tokkelinstrument, des avonds voor zijn dorpsgenooten de pantoens opzegt, die verhalen van het oude Hindoerijk Padjadjaran. Voor de Moh. godsdienstige feesten en de godsdienstige maaltijden, zie GAREBEG, MOHAMMEDAANSCHE KALENDER EN GEDENKDAGEN, en KANDOERI; voor gebruiken bij begrafenis zie GRAF en OVERLIJDEN.

Godsdienst en Zending. Het karakter, de vorm van het godsdienstig leven der Soendaneezen, zoowel in hun vóór-islamitischen toestand als daarna, was en is in het algemeen gelijk aan dat der Javanen. Het leven in het heidendom, vóór de komst der Hindoes, had ongetwij feld zeer veel gelijkheid. Maar de invloed der Hindoes op den Javaan was in allerlei opzicht van veel meer beteekenis dan op den Soendanees; de Javaan werd, ook religieus, veel meer gehindoeïseerd dan de Soendanees. De overblijfselen uit die Hindoe-periode worden dan ook veel minder in de Soenda-landen gevonden dan elders op Java. Maar dit neemt niet weg, dat in de tegenwoordige godsdienstige voorstellingen van den Soendanees nog zoowel bestanddeelen uit zijn eigen oorspronkelijk heidendom, als van den godsdienst der Hindoes worden aangetroffen, nu hij een Mohammedaan, en naar velen willen, beter Mohammedaan dan de Javaan is geworden. Oorspronkelijk en nu nog vereert hij natuurkrachten; gelooft hij zich omgeven van allerlei goede en kwade geesten; hecht hij aan overgeleverde meeningen en zeden der ouden; aan het gezag der doekoen's; aan gunstige en ongunstige tijdstippen, aan heilige of verboden plaatsen, aan amuletten en offers. Maar ook de instellingen van den Islam zijn onder het volk verspreid; de cultus van den Islam is in eere; en de kennis van den Islam in het algemeen wordt aan de jeugd in tallooze scholen en seminariën onderwezen. De geest drift voor den

« SebelumnyaLanjutkan »