Gambar halaman
PDF
ePub

Sultan verplicht was jaarlijks een zekere hoeveel. heid sapan hout tegen een bepaalden prijs aan het Gouv. te leveren. In latere jaren daalde de prijs van dit hout zoodanig, da de levering voor het Gouv. verlies gaf, wat cen wijziging van het contract noodzakelijk maakte, hetgeen geschiedde in 1875. Het laatste volledige contract is dat van 14 Mei 1905 (Bijlagen Handelingen Staten-Generaal 1908-09, No. 1-6).

Literatuur, voor zoover niet reeds genoemd: H. Zollinger, Verslag van eene reis naar Bima en Soembawa enz., Verh. Bat. Gen. Dl. XXIII (1850), bl. 1; A. Ligt voet, Aanteekenin. gen betreffende den economischen toestand en de ethnographie van het rijk van Soembawa, Tijdschr. Bat. Gen. Dl. XXIII (1876), bl. 555; J. E. Jasper, Het eiland Soemba wa en zijn bevolking, Tijdschr. Binn. Best. Dl. 34 (1908), bl. 60; J. Elbert, Die Sunda-Expedition, Dl. II (Frankfort 1912), bl. 55; J. J. Pannekoek van Rheden, Voorloo pige mededeelingen over de geologie van Soembawa, Jaarb. Mijnw. Ned. Ind. 1913 (Verh.), bl. 15.

SOEMBAWA. Afdeeling der residentie Timor en Onderhoorigheden, omvattende het eiland van dien naam en de omliggende kleinere eilanden onder een Assistent-Resident bijgestaan door een Controleur B.B., beiden met stand plaats Soembawa-besar. De afdeeling is verdeeld in drie on. derafdeelingen, t.w. Soembawa, Bima en Taliwang. In 1916 telde de afdeeling eene bevolking van 227.000 zieler, waaronder 50 Europeanen en 1600 Vreemde Oosterlingen.

SOEMBAWA. Onderafdeeling der afdeeling van denzelfden naam, bestaande uit het gelijknamige landschap, onder den Assistent-Resident, Chef der afdeeling met standplaats Soembawa besar. SOEMBAWAREESCH. Het Soemba wareesch wordt gesproken in het rijk Soembawa. Aangaande het klank-stelsel is op te merken, dat alle consonanten, welke in het Maleisch als sluiter kunnen optreden, ook in het Soembaw. als zoodanig kunnen voorkomen, met uitzondering van de h. Opmerkelijk is, dat de klem-toon steeds op de laatste lettergreep valt. De meest kenmerkende klank-verschijnselen zijn: de verdwijning eener media, als regel, na een neusklank, zoodat de naam van het rijk bijv. in de landstaal Semawa luidt; voorts de toevoeging van eene ng na ni op het einde van een woord, bijv. běraning, dapper, Mal. bĕrani; maning, baden, Mal. mandi; de overgang in bepaalde gevallen van u in i in de slotlettergreep, bijv. antjir Mal. (h)antjur; alis Mal. (h)alus; enz. De woorden-schat van het Soemba wareesch komt voor een aanmerkelijk deel overeen met die der Westelijke talen, als Jav., Mal.; maar daarnaast komen toch mede vele woorden voor, (als tau, mensch), welke meer aan de, vooral in het Oost en in gebruik zijnde woorden herinneren, (afgescheiden van de rechtstreeks aan het Mak. ontleende woorden). Ook in de grammaticale vormen komt hier en daar wel het een en ander voor, dat aan de talen in he: Westen herinnert, maar gewoonlijk doet zich daarbij eene of andere bijzonderheid voor. Zoo zijn alle suffixen verdwenen; toch kent de taal nog vormen, overeenkomende met Mal. kahilangan, Jav. kelangan, enz.; in plaats van het verdwenen suffix is een neus-klank tusschen het prefix en het stamwoord gekomen: kangiláng; van udján, regen, wordt afgeleid kamudján Mal. ka(h)udjanan.

=

[ocr errors]

=

Op te merken is het prefix sa of sě, soms nog gevolgd door een neus-klank, tot vorming van causatieven, bijv. sěběrěsí, schoonmaken, van běrěsí, schoon; sengadá, aanwezig doen zijn, van adá, zijn. Alle werk woord en worden vervoegd; na het pronominaal prefix kan, met eene verschillende nuance van beteekenis, zoo wel het stam-woord als de vorm met den neus-klank staan; zoo kan bijv. de 2de pers. van bajár, (betalen), naar omstandigheden luiden: mu-bajár of mu-majár. Eene genitief-bepaling volgt op de gewone wijze op het bepaalde woord. Blijkbaar is de taal ontstaan door vermenging van Westelijke en Oostelijke Indonesische elementen, overigens is de plaats, die de taal ten opzichte der verwanten inneemt, nog niet te bepalen. De nog zeer weinig bekende taal der Sasaks (Lombok) is er nader mede verwant; zij staat vrij ver van het Bima neesch en van de overige talen der Bima-Soemba groep.

Literatuur: Uitgenomen de woorden-lijst in het ,,Verslag van eene reis naar Bima en Soemba wa”, door H. Zollinger, en een kort verhaal in:,,Eenige verhalen in talen gesproken op Sumbawa, Timor en omliggende eilanden", door J. C. G. Jonker (Bijdr. Ken. Inst. 1904), is nog niets omtrent deze taal in druk uitgegeven. J. C. G. J.

SOEMBĚRKARENG. District van de contrôleafdeeling, het regentschap en de afdeeling Probolinggo,residentie Pasoeroean met drie onderdistricten en 33 desa's; op het einde van 1905 telde het eene bevolking van 48.500 zielen, waaronder 60 Europeanen en enkele Chineezen. De hoofdplaats is Kadě mangan.

SOEMBER WAROE. District van contrôleafdeeling, regentschap en afdeeling Panaroekan, residentie Běsoeki; met eene oppervlakte van 112 K.M2. Het district telt 4 onderdistricten met 48 desa's en heeft 50.000 inwoners, w.o. een 20 tal Europeanen, enkele Chineezen en 80 Arabieren (1905). De hoofdplaats is Asem bagoes.

SOEMBING. Deze tweelingbroeder van den Sindoro verheft zich Zuidoostelijk van dezen laatsten, eveneens in Kědoe en vormt een fraaien kegel met afgeknotten top (foto bij Verbeek, Java p. 294). De top werd door den Top. Dienst opgemeten (zie Jaarverslag 1915, Pl. III), waarbij bleek dat het hoogste punt op 3371 M. ligt. De over ruim /, uitstekend bewaard gebleven kraterrand, die cirkelvormig en 800 M. in diameter is, loopt naar het N.O. in een door een blokkenla wine uitgegroefd dal in de richting van Temanggoeng uit. Van den kraterbodem, waarvan het laagste punt 3183 M. ligt, is in het Z.W. slechts een sikkelvormige zandvlakte over; de rest wordt ingenomen door een jongeren vlakken puinkegel (3261 M.), die den evengenoemden blokkenstroom heeft geleverd.

Ook deze berg, die in Junghuh's tijd kaal was (Java II, 328), is thans gere! oiseerd; de teekening van den top door Junghuhn komt echter geheel overeen met de jongste opneming. Op den kraterbodem bevinden zich enkele solfataren en fumarolen; overigens is van werkzaamheid niets meer te bespeuren en ook erupties zijn onbekend. Oudemans gaf in het Tijdschr. v. h. B. B. III 1889, 373, een beschrijving van zijn tocht naar den top in 1887.

SOEMĚDANG. Afdeeling en regentschap der Preanger Regentschappen, groot 1579K. M., beslaande het N.O. gedeelte der residentie en begrensd door de afdeeling Krawang der resi

dentie Batavia, de residentie Cheribon en de afdeelingen Garoet en Bandoeng van de residentie Preanger Regentschappen. De afdeeling bevat slechts één contrôleafdeeling van denzelfden naam met 5 districten, nl. Soemědang, Tandjoengsari, Tjimalaka, Tomo en Darmaradja. De bevolking telde eind 1917274.000 zielen, waaronder 150 Europeanen en bijna 300 Vreemde Oosterlingen.

Het O. gedeelte der afdeeling bestaat uit jong tertiair gesteente, nl. breccie- en mergelterreinen, het Z. en W. gedeelte is vulkanisch. Op dit gedeelte verheffen zich de oude vulkanen Tampomas (1683 M.), Kareumbi (1681 M.) en Tjalantjang of Simpaj (1663 M.), welker hellingen de kleine, op 460 M. boven zee gelegen hoogvlakte van Soemědang insluiten. Deze beslaat eene oppervlakte van niet meer dan 4 kilometer lengte en 3 kilometer breedte; het vlakke terrein zet zich echter nog voort in de dalen van de Tji Pèlès en andere rivieren, die van de omringende bergen afstroomen. Zoo heeft men in het Noordoostelijke gedeelte der afdeeling nog de Oedjoengdjajavlakte, zie aldaar. Op de Cheribonsche grens ligt de Tjakraboeana (1720 M.) en op die met Batavia de Bockit Toenggoel (2209 M.) op welks hellingen de Tji Pèlès ontspringt, welke rivier de genoemde hoogvlakte doorstroomt en zich door een lengtedal tusschen den Tampomas en den Simpaj een weg baant naar de Tji Manoek, welke belangrijke rivier het O. deel der afdeeling doorstroomt, en die bij Tomo de Tji Loetoeng opneemt. Dit riviertje maakt voor een groot deel de grens uit tusschen deze afdeeling en de residentie Cheribon. Eerst bij Tomo wordt de Tji Manoek bevaarbaar, zoodat zij voor de scheepvaart in deze afdeeling van geen belang is.

Op het vulkanische terrein in het Z.O. der afdeeling ten Z. en ten Z.O. van de hoofdplaats vindt men een 13-tal landbouwondernemingen op gronden in erfpacht, waarop bijna uitsluitend thee en kina worden geteeld. Het voornaamste erfpachtsperceel is het theeland Djatinanggor, groot ruim 1300 bouws, ten N. van den grooten postweg van Bandoeng naar Soemědang op de hellingen van den Manglajang (1818 M.), een voorberg van den Boekit Toenggoel gelegen. Verder zijn er nog een paar door water gedreven cassave-molens van Chineezen en Inlanders en 2 sĕrèh-oliefabrieken, die de grondstof voor de welriekende oliën in Europa lever n. Ruim 30 jaren geleden bloeide in het Soemědangsche de tabakscultuur voor de Europeesche markt, welke echter geheel te niet is gegaan. De inlandsche landbouw omvat de teelt van rijst en tweede gewassen, o. a. maïs en katjang.

Op de plek, waar vóór 1875 het fortje Tomo (bij de districtshoofdplaats van dien naam) stond, is eene kampoeng verrezen, die den naam draagt van Benteng (bet. fort). Evenals genoemde versterking zijn ook de koffiepakhuizen, welke vóór den aanleg van de spoorlijn door de Preanger aan den oever van de Tji Manoek aanwezig waren ten behoeve van den afvoer over de rivier naar zee, verdwenen. De voormalige districtshoofdplaats Tjonggéang ligt aan den ouden postweg, welke over een afstand van 25 K.M. Zuidwaarts is verlegd, waardoor deze plaats thans veel minder levendig is dan vroeger. Bij de grens der residentie zijn twee ijzeren bruggen geslagen, één over de Tji Manoek en één over de Tji Loetoeng, welke het verkeer tusschen de Prean

ger en Cheribon zeer vergemakkelijken, dat vroeger, vooral in den West moesson, dikwijls vertraging ondervond door zware bandjirs, waardoor het vaak onmogelijk was, gedurende eenige uren, den overwal met eene pont te bereiken. SOEMĚDANG. District met gelijknamige hoofdplaats van de contrôle-afdeeling, het regentschap en de afdeeling Soemě 'ang, residentie Preanger regentschappen; met eene oppervlakte van 295 K.M2. Het district heeft 4 onderdistricten en telt 49 desa's.

SOEMĚDANG. Hoofdplaats der afdeeling Soemědang, gelegen in het midden der kleine hoogvlakte van dien naam, aan den grooten postweg van Bandoeng naar Cheribon; is een net plaatsje met 8200 inwoners, w.o. 22 Europeanen en 200 Chineezen (eind 1905). De regenval ter hoofdplaats is veel aanzienlijker dan te Bandoeng en bedraagt 3046 millimeter. Het ligt op 460 M. boven zee in eene bekoorlijke streek en heeft een aangenaam, vrij koel klimaat. Aan alle zijden biedt de omgeving schoone gezichtspunten, hetzij het oog rust op de omliggende met bosch bedekte heuvelen en daarachter liggende hoogere bergtoppen, hetzij op de ten Westen en Noordwesten zich uitstrekkende vlakke strook met hare groene velden en grazende buffels. Rondom de fraaie en groote aloenaloen liggen als gewoonlijk, de regents woning, de moskee en de woning van den assistent-resident; deze laatste is vrij onaanzienlijk. De overige Europeesche huizen zijn meerendeels bewoond door inlanders. Ruim dertig jaar geleden, toen er nog veel tabak werd verbouwd voor de Europeesche markt, woonden ter hoofdplaats Soemědang verscheidene Europeanen, die, door het te niet gaan dezer cultuur, naar elders zijn vertrokken. De plaats is daarna sedert de exploitatie van den spoorweg Bandoeng- Tjilatjap zeer achteruitgegaan, doch heeft in levendigheid weer veel gewonnen doordat sinds 1905 vlak buiten haar Westelijke grens een artilleriekampement is gebouwd, waarvan de officieren op de hoofdplaats zelf wonen. Ook is er sprake van, om voor strategische doeleinden een spoorlijn te leggen van Soemědang naar de bestaande Preanger-spoorweg bij de halte Rantja-èkèk.

en

SOEMĚNĚP. Afdeeling en regentschap van de residentie Madoera, groot 2091 K.M2. de Oostwaarts gelegen eilanden, bekend onder den naam van Soeměněpsche eil. inbegrepen beslaande het Oostelijkste gedeelte van het eiland Madoera. In den Compagniestijd vormde het een min of meer zelfstandig rijkje onder bestuur van een Sultan; de uitgestrektheid was iets grooter dan tegenwoordig, daar ook het grootste deel van het later bij het regentschap Pamekasan en onlangs bij het regentschap Sampang getrokken district Waroe onder Soeměněp ressorteerde. Evenals in Bangkalan (Madoera) werd in 1847 de Sultan door een Panĕmbalan en daarna door een Regent, met geheel dezelfde bevoegdheden als op Java, vervangen. De afdeeling wordt ten W. begrensd door de afdeelingen Pamekasan en Sampang en is verdeeld in twee contrôle-afdeelingen, nl. Soeměněp en Kangean. De contrôle-afd. Soeměněp omvat de districten Soeměněp, Timoerlaoet en Baratlaoet, Manding, Baratdaja en Timoerdaja, de contrôle-afd. Kangean de districten Kangean en Sapoedi. De af deeling telt 316 desa's.

De bodem bestaat bijna geheel uit jong-tertiaire heuvels, nl. in het midden uit eene lange, aan de kust evenwijdig loopende strook mergelgesteente; ten N. en Z. daarvan treft men kalkgesteente aan. Door deze kalklagen en de zee ingesloten ligt ten Z. van de hoofdplaats Soemě. něp welke zelve op eene smalle, zich Oostwaarts tot aan zee uitstrekkende strook kwartairen grond gelegen is -een alluviale vlakte, die voor een aanzienlijk gedeelte wordt ingenomen door zout pannen. Zondert men nu nog uit eene zeer smalle strook zeezand langs de Noordkust, dan wordt het overige gedeelte van de afdeeling geheel ingenomen door heuvels, welke, hier en daar grillig dooreengeworpen, voornamelijk in het Noorden en Zuiden rijen vormen, wier hoofdinrichting overeenkomt met de lengteas van het geheele eiland en die, naar het W. toenemend in hoogte, in den Tamboekoe (471 M.) hun toppunt bereiken. Aan de Noordkust hebben de N. Westelijke winden duinen doen ontstaan, welke bij Amboenten tot 27 M. hoog zijn (zie aldaar).

De voornaamste rivier, tevens de langste van het geheele eiland, is de Pajoedan, welker bronnen gedeeltelijk liggen op den bergrug Pajoedan -Tamboekoe. Zij doorstroomt de Pajoedanvlakte, welke nog de beste bouwgronden bevat van het overigens niet zeer vruchtbare eiland. De Pajoedan heeft eene lengte van 40 K.M. en valt onder den naam van Saroka in de baai van Soeměněp. Van de overige riviertjes is de Tambaägoeng, die aan de Noordkust bij Amboenten uitwatert, de voornaamste. De meeste drogen in den Oostmoesson uit en daar zij voor een groot deel hunne bedding diep in den bodem hebben uitgespoeld, zijn zij voor den landbouw van weinig nut. Door den aanleg van Gouvernementswege van omvangrijke irrigatie werken is het water van de evengenoemde Tambaägoengrivier echter in den laatsten tijd aan een geregelde bevloeiing dienstbaar gemaakt.

De regenval ter hoofdplaats bedraagt 1700 m.M. 's jaars en komt overeen met die van de plaatsen langs Java's Noordkust; echter heeft Soeměněp gedurende de maanden Juli en Augustus een zeer geringen regenval, waarom men de kuststrook ten Z. van de hoofdplaats dan ook 0. a. voor den zoutaanmaak heeft aangewe

zen.

De hoofdmiddelen van bestaan in deze afdeeling zijn: landbouw, zeevaart, vischvangst, veeteelt en handel, vooral kleinhandel. Nevens rijst, op sawahs maar ook veel op droge gronden, worden mais en katjang-tanah verbouwd, van welk laatste gewas de bladeren tot veevoeder dienen, verder katéla, tabak, indigo enz. De Madoereezen, ook die van de afdeling Soeměněp, zijn stoute zeevaarders en visschers; zij drijven handel op Singapore en de Molukken en oefenen de vischvangst uit, niet alleen onder de kust, maar ook ver in zee. Vee wordt veel voor den uitvoer geteeld; het Madoereesche rundvee is zoowel voor slacht- als voor trekvee op Java en elders in den Archipel zeer gewild.

Het Madoereesch van Soeměněp is door de regeering als schrijftaal aangenomen; in het dialect van de hoofdplaats zijn de ter landsdrukkerij uitgegeven Madoereesche boeken geschreven.

De middelen van verkeer in deze afdeeling zijn: de groote postweg, die de verbinding vormt tusschen het Oosten en het Westen van het eiland,

en verscheidene binnen wegen, o. a. één langs de Noordkust, welke gedeeltelijk de Oostkust volgt en bij Soeměněp uitloopt op den grooten postweg. Verder heeft men den stoomtramweg van Kaliangět over Soeměněp naar Pamekasan, Sampang en Kamal, waardoor het verkeer met Soerabaja zeer is vergemakkelijkt. Ook wordt de havenplaats Kaliangět door de stoomers der Paketvaart mij. aangedaan en een geregelde dagelijksche verbinding tusschen die plaats en Panarockan (Besoeki) door een stoomboot der Madoera Stoomtrammij. onderhouden.

De hoofdplaats Soeměněp, vroeger zetel van den panembahan, thans van den assistent-resident, den regent en den controleur van ZuidSoeměněp, is de belangrijkste en volkrijkste plaats van het geheele eiland; zij telt ongeveer 18.000 inwoners, waaronder ongeveer 250 Europeanen, 1000 Chineezen, 800 Arabieren en 100 andere Vreemde Oosterlingen. De plaats is zeer uitgestrekt en verscheidene K.M. lang; ze maakt over het geheel een vervallen indruk. De Inlandsche nijverheid staat er op tamelijk hoogen trap: er worden benoodigdheden voor scheepvaart en visscherij vervaardigd en men treft er bekwame goud- en wapens meden, lederwerkers en blauwververs aan. Een zeer goede drinkwaterleiding van recenten datum is den gezondheidstoestand beduidend ten goede gekomen: het drinkwater wordt uit een bron op het heuvelachtige terrein tusschen de hoofdplaats en Manding verkregen. Komt men de stad van het Westen nabij het station van de Madoeratram - binnen, dan ontwaart men al spoedig de aloen-aloen en de daaraan gelegen regents woning, die in den mond des volks nog altijd kraton heet. Zij bestaat uit drie om elkaar heen gebouwde muren met poorten, door welke men het hoofdgebouw, de pěndopo van den regent, bereikt. Aan de Westzijde van de aloen-aloen ligt de nieuwe moskee.

Van den kraton loopt de groote postweg, die aan beide zijden met dicht aaneengebouwde inlandsche woningen bezet is, naar de Arabische en Chineesche wijken. Aan deze laatste grenst de Europeesche wijk met de woning van den assistent-resident en andere landsgebouwen, welke op ongeveer 3 K.M. van den kraton verwijderd zijn. Nog 2 K.M. verder langs den weg begint de wijk Marèngan, aldus geheeten naar de kleine rivier van dien naam, die van hier tot aan hare monding voor kleine vaartuigen bevaarbaar is en waar vroeger de Europeesche ambtenaren woonden. Langs de baai van Soeměněp, in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdplaats, liggen de zoutpannen, die een terrein beslaan van ongeveer 6 K.M. lengte en 1/2 K.M. breedte. Tusschen deze zout pannen, die evenals sawahvelden door dijkjes van elkander gescheiden zijn, liggen de woningen der zoutmakers, hier en daar beschaduwd door api-api- en tandjoengboomen. Dit geheele terrein is onder den naam van Zoutland Soeměněp bekend. Er bevinden zich 7 complexen van zoutdepôt pakhuizen (établissementen) n.l. Saroka, Nembakor, Pinggirpapas, Marèngan, Kartasada, Palèboenan en Mondoeng-mondoeng, welke door smalspoorbanen voor machinaalvervoer met de zout verpakkingsfabriek te Kaliangět verbonden zijn. Op eenigen afstand bewesten de hoofdplaats Soeměněp, langs den grooten postweg naar Pamekasan en beoosten de Kali Saroka is een terrein aangekocht, teneinde de zout

winning gedeeltelijk in eigen beheer te kunnen bewerkstelligen. Zie ZOUT.

Ongeveer 5 K.M. van Marèngan Oostwaarts, aan het eind van den postweg, ligt de landingsplaats Kaliangět (zie aldaar) aan de baai van Soeměněp, die slechts 3 vademen diep is, zoodat alleen kleine stoom- en zeilschepen in de nabijheid van Kaliangět kunnen ankeren; de grootere schepen moeten blijven liggen op de buitenreede onder den wal van het eiland Gili Gentèng.

Wat de nabij de kust gelegen eilandjes Gili Jang, Poetĕran, Gili Gěntèng en Gili Radja en verder de Sapoedi-, zoomede de nog meer Oostwaarts gelegen Kangean-Archipels aanbelangt, wordt naar de desbetreffende artikelen onder die namen verwezen.

SOEMĚNĚP. District van de contrôle-afdeeling Zuid Soeměněp, regentschap en afdeeling Soeměněp, residentie Madoera; met een oppervlakte van ruim 78 K.M.2, drie onderdistricten en 39 desa's. De wedono woont ter afdeelingshoofdplaats Soeměněp.

SOEMĚNĚP. Hoofdplaats van de gelijknamige afdeeling der residentie Madoera. Zie SOEMĚNĚP (afdeeling).

SOEMPIT-SOEMPIT SCHUTTERVISCH.

(IKAN) (MAL.). Zie

SOEMPITAN. Zie WAPENS.

SOEMPOER. Evenals dit het geval is met de woorden,,sélŏ" en „,biaro" komt in de Pad. bovenl. (Sum. Westk.) de naam ,,soempoer" daar voor, waar aan Hindoe-Javaanschen invloed moet gedacht worden.

A. Nagari (met spoorhalte) in het Z. der onderafdeeling Padang Pandjang (zie aldaar).

B. Rivier in de onderafdeeling Loeboek Sikaping, bovenloop van de Rokan Kiri (zie LOEBOEK SIKAPING).

C. Landschap en daardoor stroomende gelijknamige rivier (linker tak der Oembilin) ten O. van Boeo. De nagari Soempoer (Soempoer Koedoes) is een belangrijke plek in de oude geschiedenis van Minangkabau als de standplaats van den Radjŏ Ibadat (Opstellen over Minangkabau I, T. Bat. Gen. deel LV, bl. 234 en vlg. Oudh. Versl. 2de kw. 1912 bl. 48 No. 44).

SOENAMAKI (MAL.). Zie CASSIA ANGUSTI

FOLIA.

SOENAN DRADJAT. Zie HEILIGEN (MOH. INDISCHE).

=

SOENAT. Zie BESNIJDENIS en ISLAM, II, a. SOENDA; SOENDA-EILANDEN (GROOTE EN KLEINE). Als zoovele andere plaats- en landsnamen in den Indischen Archipel (Samoedra Sumatra, Java, Madoera, Djĕnggala, Běsoeki, Bali, Soembawa, Bima; ook wel Banten, als krama-vorm van Bali), is ook Soenda aan de Hindoes ontleend. In het le boek van het Mahâbhârata, het Adiparwa, komt het verhaal voor van twee reuzenvorsten, Soenda en Oepasoenda, die eerst in cendracht leefden, door minnenijd aan elkaar vijandig werden, en ten slotte elkander doodden 1) In Voor-Indië, in Noord-Kanara, beZ.O. de stad Goa en beO. de havenplaats Karwar,

1) Zie Cohen Stuart's uitgave van het BråtåJoedå, I, Verh. Bat. Gen. XXVII, 1860, bl. XXXI der Inleiding; Dr. A. Holtzmann, Das Mahâbhárata und seine Theile, II, 1893, bl. 41-42; V. d. Tuuk's Kawi - Ba!. - Ned. Wdb. III, 1901, bl. 26, i. v. ,,sunda".

ligt een stad ,,Sunda" of ,,Sonda"; en tusschen deze plaats en Goa, op Port. gebied, het rijkje Soenda (door de Port. ook ,,Sundaem", en ,,Sundem" gespeld), met hoofdstad Pondá, dat in de 18e eeuw Goa menigmaal bedreigd heeft 1). Is het doenlijk het oudste bestaan van S o e nd a = West-Java als naamgeving eenigszins te bepalen? Uitgeschakeld moet dan worden de sinds de 18e eeuw al vaak onderstelde en nog telkens weer verdedigde mogelijkheid, dat Ptolemaeus in ca. 150 A. D. met zijn drie eilanden van Anthropophagen, de Sinda's (Sindai) genaamd" (VII, 2, § 27) soms,,Soenda"eilanden zou hebben bedoeld, in plaats van de Nikobaren; het dan bij hem volgende eiland ,van den Goeden Geest" (Agathou-Daimonos) kan P. Bras zijn; de dan bij hem volgende „vijf Baroes-(eilanden) (Barou sai), waarvan men zegt dat de bewoners anthropophagen zijn" (§ 28) duiden gewis de 5 groote eilanden langs Sumatra's Westkust aan (Simaloer, Baroes-(ei-) land, Nias, de Batoe-groep, en Siberoet); maar met de dan volgende ,,drie Sabadib i-(eilanden) (Sabadeibai) van Anthropophagen" (hoogstwaarschijnlijk de 2 à 3 zuidelijker Mentaweieilanden plus Engano) naderen we S a badîb

[ocr errors]

Yabadîb Yawa-dîb,,Java-eiland" = West-Java, dat inderdaad onmiddellijk daarna (§ 29) door Ptolemaeus wordt beschreven onder de 2 in de hss. voorkomende vormen labadiou en Subadiou, met de hoofdstad Argurê (,,Zilver") als overvaart-plek aan zonsondergangs-zijde (dus: den West-kant). 2)

Dit komt geheel overeen met wat tot ca. 500 A.D. van elders blijkt: West-Java, met zijn politiek middelpunt in de tegenwoordige resi dentie Batavia (aan de Tji Sadane en in de Tjelintjing-bocht, sedert ca. 400 A. D.), Wisjnoeïtisch-Brahmanistisch, heet ,,Java" (of Javaeiland") en niet ,,Soenda"; en werd door de Hindoes van Voor-Indië's Westkust bezeild langs Sumatra's Westkust en door Straat Soenda. De verdere vaart naar China gebeurde dan òf beOosten om langs Koetei (aldus Fa-Hian in 414 A.D.), òf be W. om langs Palembang- Djambi-Singapore; op welke laatste hoogte de koers samenviel met dien van de schepen der Kling's, Bengaleezen en andere Hindoes van Voor-Indië's achterwal (Oostkust), die, via Kědah, door

1) Vandaar de zotte verwarring bij F. C. Danvers, The Portuguese in India, London 1894, die in zijn Index maar één Soenda kent, het,,Island (!) of Sunda", en dan sinds 1697 (II, bl. 372) Soenda bij Goa behandelend, niet schijnt te weten dat hij niet meer op WestJava is! Reeds Valentijn, bij den aanhef zijner Beschryvinge van Groot Java" waar. schuwt tegen het verwarren van ,,Sunda" en ,,Straat Sunda", met „Sunda, op de Malabaarsche kust gelegen" (IV, 1, 1726, fol. 3).

[ocr errors]

2) Verg. G. Coedès, Textes d'auteurs grecs et latins relatifs à l'Extrême-Orient depuis le 4e siècle av. J. C. jusqu'au 14e siècle, 1910, p. 60-61, en den Index géographique op deze namen; alsmede de (veelal gewaagde) identificeeringen van Gerini in diens Researches on Ptolemy's Geography of Eastern Asia, 1909, die bij Coedès nog niet opgenomen zijn. Zie ook Me Crindle's Ancient India as described by Ptolemy, 1885, p. 236-241.

Straat Malaka naar Tonkin en Zuid-China voeren.

in

De landsnaam ,,Soenda" komt dan ook nergens voor in eenige inscriptie op Java 1), of Chin. dan wel Arab. bron over Java, vóór 1000 A.D. Daar het Mahâbhârata zijn definitieve afsluiting pas gekregen heeft in ca. 300-400 A. D. en een speciaal West-Voorindisch heldendicht is tegenstelling tot het ca. 200 jaar oudere OostVoorindische Râmâyana; verg. Winternitz' Geschichte der indischen Litteratur, I, 2en druk, 1909, bl. 389-403, 427-440 —, en reuzenvorst „Soenda" in het Adiparwa maar een zéér bijkomstige figuur daarbij is (in tegenstelling b.v. tot Ardjoena, Bima, Krčsjna, ja zelfs den menschenetenden reus Baka in datzelfde Ie boek; o.c. p. 275-287), zoo ligt het voor de hand de naamgeving Soenda" in ca. 1000 A.D. toe te schrijven aan een volkplanting van Kanareezen uit Goa, Karwar, Ankola, en andere havens op de Westkust van Centraal-Dekhan, die dit Westland van Java „Soenda" noemden in tegenstelling tot het eenige eeuwen oudere Kaling= Kalingga Midden-Java, en het óók alreeds in ca. 1000 bestaande D janggala Oost-Java. Wel zeker hebben die Kanareezen-Soendaërs toen ook overgebracht de op hun Westelijke Ghât's inheemsche pepercultuur, waarvoor juist Soenda reeds in 1225 A.D. befaamd zou zijn (zie onder).

=

=

Soenda in concreten zin, als naam voor West-Java, bestond echter zeker kort na 1000 A. D. In de tot nog toe oudst-gedateerde inscriptie op West-Java gevonden, nl. op den beschreven steen van Tjitjatih, dicht bij de spoorweghalte Tjibadak, beW. Soekaboemi, van het jaar 952 Çaka 1030 A. D., noemt zich Maharadja Çri Djajabhoepati „vorst van Soenda" (prahadjian Soenda) 2); en in de 3 daarbij aansluitende inscripties van den heuvel Pangtjalikan, d.i. „Zetel", Z.O. van Tjitjatih, reeds in 1897 gevonden maar pas in 1916 door Pleyte ontraadseld (Tijdschr. Bat. Gen. dl. 57, 1916, bl. 206-211, met 2 afb.), komt niet alleen het jaartal 952 ook voor boven een dezer drie, en de naam Çri Djajabhoepati in een ander, maar in alle drie óók de term ,,vorst van Soenda" (2 maal prahadjian Soenda; 2 maal hadji i Soenda). Bovendien blijkt uit de daar door Pleyte verbeterde, en nader door Krom (1. c. bl. 522-527) in haar zin verhelderde lezing der inscriptieTjitjatih, dat deze Soenda-vorst, met tal van titelnamen achter zijn hoofdnaam, zelve Wisjnoeiet was, welke nabij een ,,heilige voetprent" die 13 inscripties, vrij ver van elkaar, maar onderling aaneensluitend in tekst, liet opstellen. Het verband met Oost-Java, dat Pleyte er

[blocks in formation]

in meende te vinden, ontbreekt echter geheel; zooals Krom aantoonde. Enkel spreekt uit het feit dat alle deze inscripties zijn in Oudjavaansch (en niet in oud-Soendaneesch), hoe sterk toenmaals reeds was het overwicht van Java-proper over ,,Soenda", d.i. op zijn minst toen de WestPreanger plus wel Batavia. En aangezien zij vallen 11 jaar nadat vorst Airlangga van OostJava dien naam officieel aannam, en 7 jaar vóór deze als zegepralend heerscher over èn Oostèn Midden-Java zijn triomf op den troon vierde (blijkens diens inscriptie van den Penanggoengan uit 963 Çaka), zoo mag aangenomen worden, dat Soenda's bedreiging van uit het Oosten reeds in Airlangga's tijd begon. 1)

Een andere groote macht begon echter te dreigen uit het Westen: Palembang, het oude Boeddhisten-rijk van den overwal. Evenals later Bantam in de 17e-18e eeuw zijn macht deed gelden aan den overkant van Straat Soenda, met name in de Lampong's, zoo is Palembang minstens gedurende de 12e eeuw suzerein geweest over Soenda, en waarschijnlijk zelfs van ca. 1050-1250 A. D., in antagonisme dus tot de vorsten van Java-proper. Zou Soenda zelfs niet uit eigen beweging politieke bescherming hebben gezocht bij het overwalsche Palembang, om sterker te staan tegenover het zooveel dreigender Java? Men denke aan het latere inroepen der Port. hulp uit Malaka door het rijk SoendaPadjadjaran, tegen de van uit Bantam sedert ca. 1520 opdringende Moh. Javanen.

tan

[ocr errors]

=

[ocr errors]

In 1225 A. D. weten we zeker uit de Chu-fanchi (,,Boek van beschrijving der vreemde landen") van den te Ch'üan-chou Zaitoen (beN.O. Emoy) compileerenden douane-directeur Chau Ju-kua, dat Sin-t'o ,,Soenda" toenmaals een der 15 onderhoorigheden was van San-fo-ts'i (= Çri Widjaja) Palembang, terwijl datzelfde Sin-t'o aan zijn Oostkant grensde aan Su-kiP'u-kia-lung Shö-p'o Pěkalongan alias Java-proper (ed. Hirth en Rockhill, 1912, p. 62, 75, 78, 82). Maar bovendien beschrijft Chau Ju-kua dat land Soenda; de alleroudste beschrijving tot nog toe van het Soendaneesch sprekend West-Java, hetwelk toenmaals gewis reeds liep van Straat Soenda tot en met Cheribon (zie hieronder het getuigenis uit 1111 Ç.). Het allereerst noemt hij: „a harbour (or anchorage) with a depth of sixty feet", dan cen dichte bevolking along the two shores", noemt hun landbouw, hun huizen op palen zooals de Soendaneesche woning thans nog altijd vertoont in scherpe tegenstelling tot de vlak op den grond

1) Zie Prof. Kern, Verspreide Geschriften, VII (1917), bl. 83 vlg., vooral bl. 108 en 96. Men vergete daarbij niet, dat juist de reuzen Soenda en Oepasoenda (d.i. „Soenda's jongere broeder") voorkomen weer in het Oudjav. dichtwerk Ardjoenawiwâha (Zang 21:8-9), dat in Airlangga's tijd werd gedicht, dus tusschen 932 en 964 C.; en dat er zelfs een jonger gedicht bestaat, „getrokken uit een reeds bedorven Adiparwa" zooals V. d. Tuuk zei, het Ratnawidjaja, dat afzonderlijk den strijd beschrijft van Soenda en Oepasoenda om de schoone Tilottamâ (soms tevens symbolisch den strijd van Soenda-Padjadjaran en Oepasoenda-Palembang om het eiland Si

ngapore??).

« SebelumnyaLanjutkan »