Gambar halaman
PDF
ePub

Hurgronje in 1893 (De Atjèhers I bl. 16 en 386; advies in Adatrechtbundel I bl. 24), doch is sedert door anderen overgenomen, zelfs door de regeering, waarvoor men met name zie Ind. Stb. 1911 n° 569 art. 1 en Bijbl. 8091.

De studie van het adatrecht dagteekent van het laatste kwart der negentiende eeuw. Baanbrekend was de arbeid van Prof. G. A. Wilken (Verspreide geschriften, 1912, I en II) en van Dr. C. Snouck Hurgronje (De Atjèhers, 1893-1894; Het Gajōland, 1903). Krachtige pleidooien ten gunste van deze studie leverde Mr. I. A. Nederburgh in zijn tijdschrift Wet en Adat (1896-1898; vooral band I, stuk 1, bl. 17-78); reeds van 1876 af trouwens schrijft de hooger-onderwijswet onderwijs in het adatrecht voor aan ten minste één rijksuniversiteit. Sinds 1906 verschijnt in afleveringen een bijeenvattend werk over „Het adatrecht van Nederlandsch-Indië" van Prof. C. van Vollenhoven In 1909 stelde het Kon. Inst. v. d. Taal-, Land- en Volkenk. v. N.-I. te 's-Gravenhage een,,commissie voor het adatrecht" en het Bataviaasch Genootschap v. K. en W. een,,commissie van bijstand voor het adatrecht" in, met opdracht om de gegevens bijeen te zamelen, die te vinden zijn in bestuursarchieven, adatvonnissen, adatregelingen der zending enz., en die gegevens te schiften en te bewerken; tot dusver (Juli 1916) verschenen dientengevolge reeds elf Adatrechtbundels te 's-Gravenhage. In 1912 gaf Mr. K. L. J. Enthoven een overzicht van „Het adatrecht der inlanders in de jurisprudentie". Voorts maakte in 1914 het Kolon. Instituut te Amsterdam een begin met een uitgave van stelselmatig geordende gegevens over adatrecht uit Europeesche geschriften, onder den naam ,,Pandecten van het adatrecht" (I: Het beschikkingsrecht over grond en water; II: Het voorkeurrecht op grond en het genotrecht van grond), terwijl ook meer en meer monographieën aan onderwerpen van adatrecht worden gewijd. Is door een en ander het studiemateriaal verrijkt en verbeterd, nog steeds ontbreken een woordenboek van adatrechtstermen (zie echter het register achterin Adatrechtbundel X,1915, en dat achter Wilken's Verspreide Geschriften, IV) en een beknopt synoptisch overzicht van het Indonesische adatrecht; beide të noodiger, omdat het adatrecht met zijn termen niet voor heel Indië gelijk is, doch in een twintigtal kringen van onderling verwante, maar toch onderscheiden adatrechten moet worden gesplitst.

Factoren, die op de studie van het adatrecht nadeelig werken, zijn: eenerzijds het gemis van een inlandsche rechtstaal - weshalve men voor de inlandsche rechtsbegrippen eerst Europeesche technieke termen heeft moeten uitdenken

en anderzijds

het bestaan van inlandsche wetten (Zie aldaar), opteekeningen die meestal van het levende adatrecht een onbetrouwbaar of zelfs misleidend beeld geven. Zieover studie en inkaart brenging van het adatrecht nog: T. A. G. 1915 bl.388 en 1916 bl. 108 (Van Eerde). ADATRECHTSPRAAK. Dezen naam pleegt men te bezigen, niet voor alle rechtspraak die het adatrecht tot richtsnoer neemt (dus o. a. die onzer landraden in burgerlijke zaken), doch alleen voor die rechtspraak („,inheemsche rechtspraak”, Zie aldaar), welke ook zelve, in werkelijkheid of in naam, door 's lands adat en niet door onze verordeningen op het rechtswezen is ingesteld. Over haar en over de vanouds daarbij gevolgde rechtspleging, zie Mr. B. ter Haar, Het adatproces der inlanders, 1915, en de aldaar aangehaalde literatuur.

ADATREGELINGEN. Benaming ter aanduiding van voorschriften van adatrecht, die niet door een of ander gezag (dorp, vorst enz.) worden opgelegd, maar vrijwillig als gedragregels worden aanvaard door een groep uit de inlandsche bevolking. In later tijd krijgen zij steeds grooter beteekenis onder den invloed der zending, die haar Christeninlanders beweegt zulke regelingen vast te stellen; zie b.v. de door de Welvaartcommissie in 1911 uitgegeven ,,Adatregelingen in de Inlandsche christengemeenten op Java", een regeeringsmissive van 1911 over Christelijk volksrecht in Bijbl. 7512, en de Adatrechtbundels. Zulke adatregelingen verbinden slechts, zoolang haar voorschriften werkelijk worden betracht en dus in het gewoonterecht blijkbaar zijn opgenomen. In 1913 is aan mr. J. C. Kielstra opdracht gegeven, de bestaande adatregelingen van Christen-inlanders op en buiten Java na te gaan en te zien wat verricht kan worden om ze aan haar doel beter te doen beantwoorden.

Vgl. over adatregelingen Prof. C. van Vollenhoven, Het adatrecht van N.-I., afl. 2, bl. 110-112.

ADEL. Bijna overal in Nederlandsch Indië vindt men een erfelijken adel, die een afzonderlijken stand in de maatschappij vormt, en in sommige streken grooten invloed op de bevolking heeft. In den regel worden ook de voornaamste hoofden en ambtenaren uit den adel gekozen. Slechts de hoofden en andere bestuurders der gemeenten, gelijk mede de geestelijken, zijn doorgaans personen uit den burgerstand. Overal, waar een erfelijke adel bestaat, erkent men intusschen het recht van den Vorst en nog veel meer dat van het Gouvernement, als Souverein, om personen van lagere geboorte in den adel te verheffen, of om aan personen van adel een hoogeren rang daarin toe te kennen. Dergelijke gegeven titels staan, ook wat den overgang op de kinderen betreft, volkomen gelijk met die door geboorte verkregen. De Islam kent slechts één algemeenen geboorte-adel, namelijk dien van de afstammelingen van Hasan en Hoesein, de zoons van Alî bij Mohammed's dochter Fatimah. De afstammelingen van Hasan voeren gewoonlijk den titel van Sjarîf (Inl. sarip) en die van Hoesein den titel van Sajjid (Inl. Said). De Sjarîf's en de Sajjid's worden aangesproken met het woord Habib. Hunne dochters voeren den titel van Sjarîjah (Inl. Saripah). Beide titels zijn erfelijk in de mannelijke linie, onverschillig van welke geboorte de moeder is, ja zelfs al is deze de slavin van den vader. Bovendien worden in het Mohammedaansche recht alle personen behoorende tot den Arabischen stam Qoraisj, ja zelfs alle Arabieren, als van edeler bloed aangemerkt dan personen tot andere nationaliteiten behoorende, welke hun stamboom ook moge zijn. In verreweg de meeste streken van den Archipel worden deze begrippen ook gehuldigd door de Inlanders, die den Islam hebben omhelsd. De belangrijkste uitzondering levert in dit opzicht, tegenwoordig althans, Java op, alwaar men over het algemeen de Sarip's en de Said's wel als personen van adel erkent, maar volstrekt niet als gelijkstaande in geboorte met Vorsten, Regenten en andere Inlandsche Grooten.

Wat Java en Madoera betreft, zoo bestaat de adel in Bantam vooreerst uit de afstammelingen der vroegere Sultansfamilie. Zij voeren den titel Toebagoes (vrouw: Ratoe). Daarop volgen in rang de personen, die óf zelf, óf wier voorouders, van den Vorst of later van het Gouvernement den oorspronkelijk in Bantam niet inheemschen titel van Raden hebben verkregen, en eindelijk heeft men nog een lageren, als men wil, landadel met de titels van Mas, Entol

(vr. Ajoe), Apoen en Oejang; de beide laatste zijn echter op weg, uit het gebruik te verdwijnen. In de Soenda-landen rekent men tot de edellieden (Mènak) in strengen zin slechts de afstammelingen van de voormalige vorsten van Padjadjaran en van vroegere Regenten. Zij voeren den titel Raden (vr. Niahi Raden). De titel Mas (vr. Niahi Mas) wordt gevoerd door familien, die, ofschoon niet tot de Mènak's behoorende, zich toch, door het bekleeden van ambten, als anderszins, boven de gewone volksklasse hebben verheven. Deze titel schijnt trouwens oorspronkelijk niet in de Soenda-landen inheemsch te zijn geweest. De adellijke titel van den vader gaat in West-Java over op alle kinderen, uit een wettig huwelijk gebode stand der moeder is voor den overgang daarvan onverschillig.

ren;

Afwijkende beginselen omtrent den adel worden gehuldigd in de Vorstenlanden van Midden-Java. De adel berust aldaar op afstamming van den regeerenden of van een vroeger geregeerd hebbenden Vorst. Hij is hooger naarmate men nader bij den vorstelijken stamvader staat, en daalt naarmate er meer generaties tusschen den persoon en de bron van zijn adel liggen. Zoo is de hoogste adel die der kinderen van den Vorst; dan komen de kleinkinderen, de achter-kleinkinderen, enz. De adel gaat verder zoowel in de mannelijke als in de vrouwelijke linie over, mits in het laatste geval de man der vrouw, die haar adel op hare kinderen doet overgaan, zij het van lageren adel dan de moeder, toch in elk geval zelf van adel is. Anders staan de kinderen dadelijk op den laagsten trap van adel. Voorts gaat de adel in de verschillende generaties sterker verzwakt over, ingeval de moeder niet de echte vrouw (padmi), maar slechts de bijzit (goendik, ampejan en Kråmå Inggil selir) van den vader was. Van deze beginselen uitgaande, heeft men een uitgebreid systeem van adellijke titels naar de verschillende generaties. De hoogste is die van Pangéran (vr. Ratoe of Raden Ajoe), die rechtens alleen toekomt aan de volwassen zoons van den Vorst, met of zonder bijvoeging van Adipati, Aria, Ngabehi enz.; dan volgt die van Raden Mas (vr. Raden Ajoe) met bijvoeging van Aria of Pandji, en eindelijk die van Raden (vr. Raden Nganten). Aan de titels in de eerste generaties zijn tevens apanages verbonden.

De titel Mas (vr. Mas Nganten of Embok) wordt gevoerd, hetzij door personen, die te veel generaties van den vorstelijken stamvader af staan om nog op den Radenstitel aanspraak te kunnen maken, hetzij door families, die door armoede of het ter hand nemen van mingeachte beroepen dien titel hebben verloren, hetzij door families uit het volk, die zich door het bekleeden van ambten als anderzins boven hunnen oorspronkelijken stand hebben verheven.

De titulatuur in Djokjakarta wijkt slechts in bijzonderheden, maar niet principieel af van die in Soerakarta, welke hierboven geschetst is. Alleen zij vermeld, dat aldaar de titel Raden Mas niet wordt gebruikt, althans niet in denzelfden zin. Ook in de Gouvernements-residentiën van Midden-Java volgt men, behoudens enkele uitzonderingen, ten deze de gebruiken der Vorstenlanden. Als zoodanige uitzonderingen moeten vermeld worden, dat de verheffing of verhooging in den adel uitsluitend aan het Gouvernement toekomt; dat men langs het Noorderstrand den overgang van den adel in de vrouwelijke linie, waarschijnlijk onder den invloed van den Islam, over het algemeen als een misbruik beschouwt, doch dat men daarentegen in de binnen-residentiën in sommige streken den overgang in de vrouwelijke linie onbe

perkt huldigt. In vele streken is bovendien het willekeurig aannemen van adellijke titels een kwaad van grooten omvang.

In de residentie Besoeki treft men nog overblijfselen aan van den ouden Hindoe-adel, met de titels Raden (vr. Raden Ajoe) en Mas (vr. Mas Ajoe), gelijkelijk in de mannelijke en in de vrouwelijke linie erfelijk. Op Madoera voeren de afstammelingen der laatst geregeerd hebbende dynastiën den titel van Radin (vr. Radin Adjoeh), en die van vroegere dynastiën den titel van Mas (vr. Mas Adjoeh), beide alleen erfelijk in de mannelijke linie en zonder afdaling van generaties. Als persoonlijke onderscheiding kunnen aan dezen Radenstitel nog de woorden Ardjeuh of Pandjih worden toegevoegd.

Op het eiland Bali valt de adel geheel samen met het Hindoesche kastenwezen. In de Maleische landen bestaat de adel uit de familie der Vorsten of voormalige Vorsten, met plaatselijk zeer verschillende, en dikwijls niet eens vaststaande titulatuur, waarbij intusschen in de meeste streken de titels Pangeran, Raden en Mas de hoofdrol vervullen. Bij de Minangkabausche Maleiers rekent men tot den adel de erfelijke hoofden (panghoeloe) der bevolking en hunne familie, benevens de afstammelingen van zekere erfelijke grooten van het voormalige Minangkabausche rijk. De titels van al deze personen bestaan in hunne erfelijke bijnamen (galar poesaka); terwijl eindelijk niet vergeten mag worden, dat men bij de woorden „,familie", „,afstammeling" en „,erfelijk" steeds en uitsluitend te denken hebbe aan de vrouwelijke linie, overeenkomstig het Minangkabausche familie-recht. In de Lampongsche Distrikten is het getal personen, die adellijke titels voeren, betrekkelijk zeer groot. Deze titels zijn gedeeltelijk vroeger door de Bantamsche Sultans aan de voorouders der tegenwoordige dragers daarvan toege. kend, gedeeltelijk eenvoudig aangenomen onder het nakomen van zekere formaliteiten. Zij hebben intusschen geenerlei maatschappelijke beteekenis. De eenige adel, welke aldaar invloed uitoefent, bestaat uit de zoogenaamde penjimhang's of afstammelingen der leiders van vroegere volksverhuizingen, of wel van de stichters der inlandsche gemeenten.

In Zuid-Celebes heeft men tweeërlei adel: de afstammelingen der Vorsten en Regenten met den titel Karaëng (Mak.) of Aroeng (Boeg.), en de afstammelingen van mindere hoofden, of zelfs van andere aanzienlijke ingezetenen, met den titel Daëng. Bij de Batak's vormen de Vorsten met hunne bloedverwanten den adel, waarbij tevens onderscheid wordt gemaakt, van welken stand de moeder is. Behoort deze niet tot de vorstelijke familie, zoo staan de kinderen tusschen den adel en den burgerstand in. Bij de Heidensche bevolking der Molukken en bij de Dajaks schijnt geen adel te bestaan, althans niet in den zin, welken men gewoonlijk aan dat woord hecht.

Zie L. W. C. van den Berg: Le Hadhramout et les colonies arabes dans l'Archipel Indien, p. 32 en vv. 50 en vv. en 207 en vv.; Dezelfde: Minhâdj atTâlibîn dl. II p. 332; Dezelfde: De Inlandsche Rangen en Titels op Java en Madoera, Tweede, herziene druk p. 17 en vv.; De Hollander: Land- en Volkenkunde passim; Resumés van de rechten op de Buiten bezittingen op de onbebouwde gronden uitgeoefend. Inleiding, Vraag IV, c.

Zie ook: TITELS (INLANDSCHE RANGEN EN.)

ADENANTERA PAVONINA L. fam. Leguminosae-Mimoseae. Saga kajoe (MAL.) Hooge boom. Het

hout is voor huizenbouw geschikt. De eenigzins platte, paarsroode zaden worden als goudgewicht gebruikt.

ADI. Eiland aan de zuidwestkust van NieuwGuinea, ten oosten van Kaap Van den Bosch gelegen; het bestaat uit koraalrots en is schaars bevolkt. De eenige kampong ligt aan de noordkust en heet Mangawitoe.

ADIANTUM. Van deze varens worden een 30-tal soorten in het wild in Nederlandsch Indië aangetroffen. Enkele soorten worden onder den naam van Venushaar of Chevelures gekweekt.

ADIARSA. District van de afdeeling en het regentschap Krawang, residentie Batavia, ressorteerende onder de contrôle-afdeeling Krawang, met de hoofdplaats Djatisari. Het telt 37 desa's, met (ulto 1905): 75.000 zielen, waaronder 15 Europeanen en ruim 700 Chineezen.

ADIKARTÀ (ook wel verkeerdelijk naar zijn vroegere hoofdplaats Brosot genaamd). Regentschap in de residentie Djokjakarta, gelegen ten W, van den Prôgô, en behoorende tot de afdeeling Koelon-Prôgô. Het is het regentschap van den op de hoofdplaats Djokjakarta gevestigden,,,onafhankelijken (d. w. z. niet onder den sultan staanden) Prins Pakoe Alam, met de hoofdplaats Bendoengan en bestaande uit de districten Sogan en Galoer, met gelijknamige hoofdplaatsen. In het regentschap Adikarta ligt ééne suikerfabriek (Sèwoegaloer). Op het einde van 1905 telde dit regentschap 82.000 zielen, waaronder een 40 tal Europeanen en 60 Chineezen.

Adikarta beslaat het grootste, westelijk deel der kustvlakte van Djokjakarta, tusschen de mondingen van Bogowonto en Progo. Het landschap is dicht bevolkt, ook de voormalige, thans drooggelegde rawa, die achter de smalle duinenrij gelegen was. ADILANGOE. Zie DEMAK.

ADININGRAT. Jav. „,de eerste of het schoonste der aarde". Dit woord wordt in de Hoftaal, gesproken aan de inlandsche hoven van Soerakarta en Djokjakarta, en in officieele bescheiden van die hoven uitgaande of daaraan gericht, altijd gevoegd achter de plaatsnamen Soerakarta en Djokjakarta, waar daarmede de zetel van den vorst, de residentie (in den zin van vorstelijke verblijfplaats) wordt uitgedrukt. Het bijvoegsel adiningrat moet beschouwd worden als ongeveer dezelfde beteekenis te hebben als b. v.,,vorstelijk" in de uitdrukking:,,Vorstelijk 's Gravenhage".

ADIPATI is thans in de Gouvts. landen op Java een ambtstitel,die bij wijze van onderscheiding aan regenten wordt toegekend. Zie BESTUUR. (INLANDSCH), Regent. Voorafgegaan door Pangéran drukt het woord den titel uit van den troonopvolger in Soerakarta en Djokjakarta; Raden Adipati is aldaar de titel van den Rijksbestierder. Zie TITELS (INLANDSCHE RANGEN EN).

ADIREDJA. District van de afdeeling en het regentschap Tjilatjap, behoorende tot de residentie Banjoemas, met de hoofdplaats Adipala. Het heeft eene oppervlakte van 304 K.M.2 en telt 76 desa's met 170.000 zielen, w. o. een honderdtal Europeanen en 50 Chineezen (einde 1905).

ADIWERNA. District met gelijknamige hoofdplaats van de contrôle-afdeeling, het regentschap en de afdeeling Tegal, der residentie Pekalongan. Het heeft eene oppervlakte van 43 K.M2. en telt 4 onderdistricten met 95 desa's. In 1905 telde het 135.000 bewoners, waaronder 70 Europeanen en ruim 1500 Chineezen. In dit district liggen de suikerfabrieken Adiwerna en Pagangan.

ADJAG. Zie HONDEN.

ADJAK (JAV.). Zie ARDISIA.

ADJAN. (aankondiging van den sembahjang). Zie MOSKEE, C.

ADJANGALA of Lilie ri adja (westelijk vazalland) is de naam van een palilie- of vazalstaatje van Boni, uit de volgende zeven landschappen bestaande: Pitoe tadjoeng tanre (de 7 hooge pajoengs), Lieman Panoewa, Pattangkaië, Talloempanoewae, Lappa ri adja (of Annangee bila-bila), Pattampiedange en Annangee bila-bila ri laoe.

ADJATAPPARANG. Onder dezen naam, die,,ten westen van het Meer" d.w.z. meer van Tempé beteekent, verstond men vroeger een bondgenootschap, bestaande uit de Boegineesche landschappen Sidenreng, Sawito, Soepa, Alita en Rapang, met hunne leenen en achterleenen, en gelegen op Zuid-Celebes ten Noorden van Sopeng. Door het toetreden tot het Bongaaisch tractaat behoorde Adjatapparang tot de bondgenooten der O.-I. Comp. Omstreeks 1890 werden met de verschillende landschappen afzonderlijke contracten later suppletoire contracten gesloten. Sinds dien heeft de naam Adjatapparang in politieken zin geen beteekenis meer en geeft hij slechts meer een geografisch begrip wéér. De gezamenlijke bevolking der Adjatapparangsche landschappen werd in 1905 geschat op ± 100.000 zielen en de vlakte-uitgebreidheid op 1350 K.M.2. Nog vóór het begin der Boni expeditie in 1905 geraakten we met deze streken in oorlog, wegens het overvallen van onze militaire bezetting te Pare Pare en het terugzenden van de met ons gesloten contracten door de zeer onder den invloed van Gowa staande zelfbesturen dezer staatjes en door Maiwa. Onmiddellijk na ons succes in Boni werd van uit ParePare naar het binnenland opgerukt, het verzet in Sidenreng was spoedig gebroken, doch in Sawito werd tot begin 1907 hardnekkige tegenstand geboden, onder leiding van La Sinrang, oudsten zoon van den zelfbestuurder; deze meldde zich in Juni 1907. Op verzoek van hoofden en bevolking had in begin 1908 de vereeniging plaats van de landschappen Sawito en Alita tot één landschap Sawito, onder den zelfbestuurder van eerstgenoemd landschap, terwijl in 1906 eenige een leen van Sidenreng gevormd hebbende landschappen daarvan zijn afgescheiden om voortaan onder den naam Maloese Tasie een afzonderlijk landschap te vormen (zie aldaar). Alle zelfbestuurders der Adjatapparangsche landschappen hebben thans de korte verklaring afgelegd. De landschappen maken een deel uit van de onderafdeeling Pare Pare van het gouv. Celebes en onderh., behalve Sawito, hetwelk tot de onderafd. Pinrang behoort.

ADJIBARANG. District van de afdeeling en het regentschap Poerwokerto van de residentie Banjoemas, met de hoofdplaats Adjibarang Koelon. Het heeft eene oppervlakte van 321 K.M2. en telt 73 desa's met 85000 zielen, w.o. 16 Europeanen en bijna 350 Chineezen (einde 1905). In dit district zijn ruim 1000 baoe's gronden in erfpacht uitgegeven, waarop kina, koffie, thee, rubber, klappers en cacao worden geteeld.

ADJISAKA was volgens de Javaansche overleveringen een Vorst van goddelijke afkomst die,Top Java gekomen, daar den godsdienst hervormde en een geregeld bestuur, wetten en letterschrift invoerde, zoodat met hem de Jav. tijdrekening begint. Waarschijnlijk is het echter, dat men die tijdrekening, welke niets anders is dan de Indische Çakajaartelling, eenvoudig als een vorst of godheid heeft

verpersoonlijkt, 't geen te eerder kan worden aangenomen daar Çaka de Sanskrit-benaming is van den Vorst, met wien een tijdrekening aanvangt en Adi Saka het begin eener aera beteekent. Het boek AdjiSaka, Javaansche overleveringen bevattende over de oude geschiedenis van Java en door Winter in proza uit de oorspronkelijke dichtmaat overgebracht, is uitgeg. door Gaal en Roorda, Amst. 1857. Zie TIJDREKENING.

ADMINISTRATIEVE AMBTENAREN. De Indische administratieve dienst omvat zoowel den bureaudienst als den dienst van het binnenlandsch bestuur. Als regel kan men bij den administratieven dienst slechts een aanstelling verkrijgen, indien men in het bezit is van het voor dien dienst vereischte diploma.

Tot de betrekkingen van adspirant-controleur en controleur bij het binnenlandsch bestuur, van gewestelijk secretaris, van assistent-resident, van resident en van gouverneur zijn alleen benoembaar: a. zij, die geslaagd zijn in het eindexamen voor den Ned. Ind. administratieven dienst (zie onder „OPLEIDING VAN ADMINISTRATIEVE AMBTENAREN") en b. zij, die voldaan hebben aan het examen, bedoeld bij art. 141, 2e lid, der hooger onderwijswet, d.z. doctoren in de rechtswetenschap die een Indisch aanvullingsexamen hebben afgelegd (Ind. St. 1905, no. 181). Dezelfde personen, doch ook de doctoren in de rechts- of staatswetenschap, zijn benoembaar tot de betrekkingen van commies-redacteur, van adjunct-referendaris, van referendaris (alleen voor de betrekking van referendaris bij de comptabiliteit worden geen examen. eischen gesteld) en van secretaris bij de Departementen van algemeen bestuur, bij de Algemeene Secretarie en bij den Raad van Ned.Indië, daaronder begrepen de betrekkingen van Algemeen Secretaris en van Gouvernements-secretaris. Ind. Stb. 1907 no. 230, art. 1-3.

De candidaat-Ind. ambtenaar, die in Nederland in het bovenbedoelde eindexamen of aanvullingsexamen geslaagd is, wordt na lichamelijk geschikt te zijn bevonden en na ten genoege van den Minister van Koloniën te hebben doen blijken, dat hij voldoende bedreven is in het paardrijden, ter beschikking gesteld van den Gouv. Generaal om te worden aangesteld als ,,administratief ambtenaar", hetzij voor Java en Madoera, hetzij voor de Buitenbezittingen. Behalve overtocht met het wettig gezin is aan die terbeschikkingstelling een toelage voor uitrusting verbonden van f 1000.- De,,adm. ambtenaren" genieten een bezoldiging van f 200.— 's maands. Tenzij aanstonds over hen beschikt wordt voor een werkkring buiten het binnenlandsch bestuur, worden zij toegevoegd aan oudere bestuursambtenaren, zulks in het belang van hun praktische vorming voor den bestuursdienst, gewoonlijk gedurende éen jaar. Ind. Stb. 1907 no. 230 art. 25-28. Bij gebleken geschiktheid worden zij zooveel mogelijk volgens de ranglijst benoemd tot adspirant-controleur op een bezoldiging van f 225.-'s maands met f 25.- tot ƒ 50.- als vergoeding voor huishuur (bij gemis van een dienstwoning). De controleurs ontvangen ƒ 300. met twee verhoogingen van ƒ 75.- en twee verhoogingen van f 50, resp. na 6, 9, 12 en 15 jaren na het tijdstip van eerste indiensttreding met een vergoeding voor huishuur van f 50 tot f 125's maands. De gewestelijke secretarissen genieten: a. geen ass. resident zijnde ƒ 400.— tot ƒ 500.— 's maands met een vergoeding voor huishuur van f 100 tot f 125; b. wel ass. resi

f

dent zijnde de gewone ass. res. inkomsten. De bezoldiging der ass. residenten bedraagt: a. voor het oudste in rang zijnde vierde deel op Java en Madoera, zoomede op de Buitenbezittingen, geen hoofd van gewestelijk bestuur zijnde, ƒ 900.-; b. voor Billiton eveneens ƒ 900.-; en c. voor elders geplaatsten ƒ 650.- met 1 driejaarl. verhooging van ƒ 100 en 2 driejaarl. verhoogingen van ƒ 75. De residenten genieten f 1250.- of f 1500.-'s maands en de gouverneurs ƒ 1500.- met vrije woning. Behalve vrije woning of vergoeding daarvoor kunnen de bestuursambtenaren nog inkomsten krijgen in den vorm van vaste reis- en verblijfkosten, representatiekosten en toelagen voor dure levenswijze. Zie verder onder „GEZAGHEBBERS".

Uit de voor den administratieven dienst bestemde personen kan een keuze gedaan worden voor den bureaudienst, waarvoor evenzeer doctoren in de rechts- of staatswetenschap uit Nederland kunnen worden uitgezonden. Die ambtenaren worden door den Gouv. Generaal ter beschikking gesteld van den Algemeenen Secretaris of van een Departementshoofd. Als regel ontvangen de nieuw aangekomen ,,ambtenaren ter beschikking", een bezoldiging van f 200.- 's maands. Bij gebleken geschiktheid verkrijgen zij een aanstelling tot commies-redacteur op een bezoldiging van ƒ 250.- 's maands met 2 tweejaarl. verhoogingen van f 125.-, terwijl zij bij toekenning van de tweede verhooging den titel voeren van adjunct-referendaris. De referendarissen ontvangen ƒ 600.- 's maands met 1 driej. verhooging van f 100. De bezoldiging der administrateurs bedraagt f 700.-— met 3 driejaarl. verhoogingen van f 100.-, terwijl de secretarissen f 1000.- met 2 driej. verh. van ƒ 100.- ontvangen (behalve de secretaris van het departement der marine, die f 900.- met 1 driej. verh. van ƒ 100.- ontvangt). De gouvernements-secretarissen en de secr. v. d. Raad v. N. I. genieten een bezoldiging van f 800.met 2 driej. verh. van ƒ 100.—; de eerste gouv.-secretaris van ƒ 1000.- met 2 driej. verh. van ƒ 100.-; de algemeene secretaris van f 2000.-; de directeuren der departementen van algemeen bestuur eveneens f 2000.-; de secretaris van de Algemeene Rekenkamer f 900.- met 1 driej. verh. van f 100.-, de leden van die Kamer f 1200.- en de voorzitter f 1500.-; de leden van den Raad v. N.I. f 2400 en de Vice-president f 3000.- De Gouv. Generaal kan bij bijzondere beschikking personen zonder de voorgeschreven hoogere opleiding tot den rang van commies-redacteur benoembaar verklaren, terwijl de Koningin in Nederland en de Gouv. Generaal in Indië in bijzondere gevallen van de eischen van benoembaarheid voor de hoogere betrekkingen dispensatie kan verleenen (Zie Ind. Stb. 1913, no. 3).

Personen die voldoende algemeene ontwikkeling bezitten voor het vervullen van de lagere betrekkingen bij den bureau-dienst kunnen worden benoemd tot 3e commies op f 150.- 's maands met 2 driej. verh. van f 25.- Zij kunnen achtereenvolgens opklimmen tot 2e commies op / 220. met— 2 driej. verh. van f 30.-; le commies op ƒ 300.met 2 driej. verh. van f 50.-, hoofdcommies op f 450.- met 1 vijfjaarl. verhooging van ƒ 50.- en referendaris bij de comptabiliteit op f 600— 's maands zonder verhoogingen. (Ind. Stb. 1913 no. 3).

Voorts heeft men in den administratieven dienst nog de beambten (meestal klerken) met een bezoldiging van hoogstens f 150.-'s maands. Daartoe zijn als regel benoembaar zij, die in Indië het z.g.,,kleinambtenaarsexamen" hebben afgelegd.Dit examen be

treft: het rekenen; de beginselen der Nederlandsche taal en het schrijven van een goede duidelijke hand. De Gouv. Gen. is bevoegd van het examen vrijstelling te verleenen aan zoodanige personen en groepen van personen, wier opleiding waarborg oplevert van het bezit der kundigheden voor dat examen vereischt (Ind. Stb. 1913, no. 658, j° Ind. Stb. 1915 no. 149).

Ter zake van de opleiding der ambtenaren (ook der inlandsche) wordt verwezen naar „OPLEIDING VAN ADMINISTRATIEVE AMBTENAREN". De voorwaarden voor benoembaarheid tot inlandsch hulpschrijver op de kantoren, behoorende tot de verschillende diensttakken onder burgerlijk bestuur op Java en Madoera zijn opgenomen in Ind. Stb. 1910, no. 572; de bezoldiging der hulpschrijvers bedraagt f 10.- 's maands met 2 vijfjaarlijksche verhoogingen van ƒ 2.50.

Zie voor mededeelingen van algemeenen aard onder,,AMBTENAAR".

ADO WADJONG, oude onwerkzame vulkaan aan de Z.O.-punt van Lomblem (T. A. G. 1910, blz. 1026 en 1911, blz. 185).

ADOE DJANKRIK. Zie DJANGKREK.

ADONARA of ANDONARA. Eiland, behoorende tot de onderafdeeling Adonara en Lomblem van de afdeeling Flores der residentie Timor, ten oosten van het eiland Flores gelegen tusschen 8° 14' en 8° 25′ Z.B. en 132° en 123° 20′ O.L. In het Z.O. verheft zich geheel alleenstaande de regelmatige vulkaankegel Ili Boleng (1660 M.). Ten N. daarvan ligt de door heuvels omgeven, 200 M. hooge vlakte van Hinga, terwijl het W. door een N.O-Z.W. loopende bergketen wordt doorsneden, waarvan de hoogste toppen boven 900 M. reiken. Er zijn ongeveer 25.000 bewoners, grootendeels heidenen. Alleen op de kustplaatsen, waarvan de bevolking meest elders afkomstig is, zijn ook Mohammedanen en aan straat Flores Christenen, meest uit het tegenovergelegen Larantoeka. De taal is het Soloreesch; de handelaars op de kustplaatsen spreken Maleisch.

[ocr errors]

van

Het eiland is over 't algemeen zeer vruchtbaar. De bevolking leeft bijna geheel van landbouw; o.a. is de hoogvlakte van Hinga tot prachtige ladangs en tuinen aangelegd en de ladangs gaan hoog tegen vele bergen op. Djagoeng is het voornaamste gewas; klappertuinen ziet men overal; djagoeng en klappers zijn de voornaamste uitvoerartikelen. Op de kustplaatsen Sagoe en Adonara op de N.kust, Trong en Lama Hala - dicht bijeen in het midden der Zuidkust worden naast landbouw, vischvangst en handel gedreven. De bevolking van Boleng, in 't Z.O, bestaat, bij gebrek aan tuingronden, geheel uit handelaars, visschers en goud-, zilver- en ijzersmeden. De handel is nog bijna geheel ruilhandel. Klappers en djagoeng worden geruild tegen doeken, sieraden en olifantstanden, welke alle veelal aan de handelaars in voorschot worden gegeven door Chineesche kooplieden op Larantoeka. De olifantstanden zijn in vroeger tijden ingevoerd, vermoedelijk uit Voor-Indië; de waarde neemt toe met lengte en dikte en kan tot ƒ 300 à f500 bedragen.

Het eiland is verdeeld in vijf landschappen, waarvan drie onder Radja's staan, twee onder Kakang's, welke laatste vroeger onder den Radja van Larantoeka stonden. De Radja's zijn die van Adonara, Trong en Lama Hala. Het krachtigste rijkje is Adonara, dat het N.O. inneemt en dus de hoogvlakte van Hinga insluit; de hoofdplaats is Sagoe. De Kakangschappen zijn Tanah Boleng, ten Z. en

W. van den gelijknamigen vulkaan, en Horowoera, dat het grootste deel van het westelijk bergland

omvat.

Literatuur Beckering, Beschrijving der eilanden Adonara en Lomblem, met kaart 1: 200.000 (T. A. G. XXVIII (1911), blz. 167).

[ocr errors]

ADOPTIE, of het aannemen van vreemde als eigen kinderen, is voor de Europeesche bevolking in Indie niet meer mogelijk. Tijdens de O. I. C. was ze voor die bevolking niet ongeoorloofd en evenmin als in Nederland zie Grotius, „Inleydinge I. 6. § 1. onbekend. Toen de staatsraad Jhr. mr. H. L. Wichers in zijn rapport aan de Regeering betreffende de invoering der nieuwe wetgeving van 1848 (zie Het Recht in Ned.-Indië, XIII blz. 376) van de adoptie verklaarde dat ze ,,volgens het algemeen gevoelen, hier te lande nimmer in zwang is geweest", zal hij vermoedelijk niet geheel volledig zijn ingelicht geweest. Wel is intusschen waarschijnlijk dat door de Europeanen van het middel van adoptie voornamelijk gebruik is gemaakt om aan eigen buiten huwelijk, meestal bij eene niet-Europeesche vrouw, verwekte en dus enkel in rechtskundigen zin,,vreemde" kinderen, een staat te bezorgen. Het N. I. Placaatboek van Van der Chijs maakt (XV. blz. 399) melding van een geval, behandeld in de resolutie van den Gouverneur-Generaal Daendels van 27 Maart 1809 (ook afgedrukt in Engelbrecht's wetboeken ed. 1913 blz. 108). Vermoedelijk met het oog op dit gebruik, dat van de adoptie gemaakt werd, is de bekende resolutie van het kasteel te Batavia van 9 Mei 1769 uitgevaardigd (Placaatboek VIII blz. 576 en Engelbrecht blz. 107). Ze betrof alleen de overgave van kinderen ter adoptie door Chineezen, Mohammedanen en andere onchristenen, onverschillig wie als adoptant optrad en betrof dus zoowel de evengemelde adoptie door Europeanen, als ook die, welke bij verschillende niet-Europeesche volken van Indië thans nog voorkomt. Voor zoover de Chineezen betreft, neemt de rechtspraak in den regel aan, dat deze resolutie nog rechtskracht heeft; een enkel woord daarover nog hieronder. Voor zoover de inlandsche volken betreft, is het zeker dat met hare bepalingen nooit rekening is en actueel niet wordt gehouden. Uitdrukkelijke intrekking zou thans wenschelijk zijn.

De adoptie door Europeanen, of ruimer, door Christenen en Joden, werd, in het wezen der zaak, reeds vrij wel onmogelijk gemaakt door het Reglement op het houden der registers van den burgerlijlijken stand van 1828, Ind. Stb. no. 50. Dit reglement hield toch met de adoptie geen rekening en opende dus bijv. niet de mogelijkheid om de namen van de geadopteerde kinderen in de geboorteregisters te doen inschrijven als zoodanig. Daarentegen voerde dit reglement het middel van erkenning van buitenechtelijke kinderen in Izie de artikelen 76 e. v.

--

Kennelijk was het Europeesche publiek met deze nieuwigheid niet ingenomen. Dit kan immers worden afgeleid uit een vraag en antwoord (no. VII) vermeld in het eigenaardige Besluit van den Commissarisgeneraal Du Bus, opgenomen in Ind. Stb. 1829 no. 93. De volgende vraag was, in verband met in de praktijk van het reglement op den B. S. ondervonden moeilijkheden, gesteld:,,Hoe moeten ingeschreven worden kinderen buiten huwelijken geboren, die door de vaders, ingevolge een in Indië bestaand gebruik, worden geadopteerd, hetzij de moeder van den christelijken godsdienst zij, dan wel van een andere ?"

« SebelumnyaLanjutkan »