Gambar halaman
PDF
ePub

Behalve bepalingen omtrent intrekking der vergunning tot landexploratie, bevat de hier bedoelde algemeene maatregel nog bijzondere voorschriften omtrent het, tengevolge van uitoefening van het aan die vergunning verbonden recht van voorrang, verleende erfpachtsrecht en wel wat aangaat: a. de mogelijkheid van vervallenverklaring (zie hieromtrent verder de ordonnantie opgenomen in Ind. Stb. 1912 no. 502-, welker inhoud in hoofdzaak met de boven reeds beschreven voorschriften overeenkomt) en b. de aanwijzing van hen, aan wie overdracht van het recht mag geschieden. Deze laatste bepaling geldt ook voor erfpachtsrechten van hen, aan wie reeds vóór de inwerkingtreding van het besluit gelijke tegemoetkoming (voorrang) was verleend.

In het Koloniaal verslag worden elk jaar statistische overzichten opgenomen betreffende a. op Java en Madoera, b. in de Buiten bezittingen verleende erfpachtsrechten. Aan het einde van het jaar 1913 waren op Java 671.348 bouw verdeeld over 3118 perceelen, in de Buitenbezittingen 822.069.2 bouw verdeeld over 502 perceelen in erfpacht toegewezen en aanvaard. Wat Java betreft, waren hierbij nog te tellen 34.809 bouw, verdeeld over 80 perceelen, die vóór de erfpacht was verleend, reeds in huur waren uitgegeven. Het grootst aantal erfpachtsperceelen is, wat Java betreft, gelegen in de Preanger regentschappen (1161 +18, te zamen omvattende 252.9538361 262.314 bouw). Hierop volgen de gewesten Besoeki en Pasoeroean; het kleinste aantal perceelen ligt in Rembang (3 met 269 bouw). In de Buitenbezittingen bevatten de Lampongsche districten het grootst aantal perceelen (146) met totaal 457.952 bouw; daarop volgen Palembang, Sumatra's Westkust en de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo. Geen erfpachtsperceelen zijn te vinden in Madoera, Banka, Bali en Lombok, Timor en Riouw en natuurlijk in de geheel uit zelfbesturende landschappgen gevormde gewesten Soerakarta, Djokjakarta en Ternate.

Voor kleinen land- en tuinbouw waren alleen op Java tot einde 1913 aanvaard 142 perceelen omvattende 1163 bouw, terwijl nog 1029 bouw waren toegezegd of afgestaan maar niet of nog niet aanvaard. In de Buitenbezittingen kwam deze vorm van erfpacht nog niet voor. Intusschen zijn in 1913 een paar perceelen in de residentiën Lampongsche districten en Menado toegezegd.

De CANON bedraagt op Java meerendeels voor nieuw afgestane perceelen een bedrag van / 1.50— $7.50 per bouw. Echter werd die voor 17 van de 42 in 1913 aanvaarde perceelen bepaald op f 1.—

In de Buiten bezittingen werd in 1888 door de Regeering als beginsel aangenomen slechts bij uitzondering den canon lager te stellen dan ƒ 1.- per bouw, tenzij het streken geldt, waarvoor een lager bedrag vooralsnog aanbeveling verdient tot aanmoediging van de vestiging eener particuliere landbouwnijverheid. Gebruik makend van de bevoegdheid om uitzonderingen toe te laten, wordt niet zelden zelfs tot f 0.25 per bouw afgedaald. Zelfs werd in 1913 aan de Vereeniging der Paters Capucijnen" een perceel in de Westerafdeeling van Borneo afgestaan tegen een canon van f 0.10 per bouw, welk bedrag mede betaald wordt voor een perceel in de Z. en O. afd. van Borneo.

[ocr errors][merged small]

van Gouvts wege mogen worden geschonden alsmede dat oyer gronden, door inlanders voor eigen gebruik ontgonnen of als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen behoorende, door den G. G. niet beschikt wordt dan ten algemeene nutte en ten behoeve van de op hoog gezag ingevoerde cultures, in beide gevallen tegen behoorlijke schadeloosstelling. Zie daarover ONTEIGENING en CULTUURSTELSEL.

De vierde bepaling der agr. wet-lid 7 van art. 62 R. R. geeft den inlander, die gronden in erfelijk individueel gebruik bezit, gelegenheid een nieuw recht te verkrijgen, den zoogen. AGR. EIGENDOM. [Zie GROND (RECHTEN OP DEN —), CONVERSIE]. Deze eigendom geeft, zie artikel 4 van het Agrarisch besluit, gewijzigd bij Ind. Stb. 1872 no. 116, evenals het eigendomsrecht volgens het B. W., den inlander het vrije genot en de vrije beschikkingsbevoegdheid over den grond, maar is aan zekere beperkingen onderworpen waarover beneden nader. De inlander, die dezen eigendom verkrijgt, is dan ook ter zake niet onderworpen aan de bepalingen van het B. W. Of- en in hoeverre dit het geval is met niet-inlanders, op wie zijn eigendomsrecht mocht zijn overgegaan, lost het Besluit zelf niet uitdrukkelijk op; hierover echter beneden nader. Om de hier bedoelde beperkingen wordt dat recht gewoonlijk, in tegenstelling met het eigendomsrecht volgens het B. Wetb., met een afzonderlijken naam en wel dien van agrarischen eigendom aangeduid. Voor den overgang van individueel gebruiksrecht in agr. eigendom (zoogen. conversie in agr. eigendom), zijn regels gesteld bij Ind. Stb. 1872 no. 117 (Vgl. Bijl. Kol. versl. 1872 Lt. O)., gewijzigd bij Ind. Stb. 1897 no. 234, terwijl regelen omtrent de wijze van in- en overschrijving van dezen eigendom en van het inschrijven van hypotheek op in dien eigendom verkregen gronden zijn vastgesteld bij Ind. Stb. 1873, no. 38, 1881, no. 52., gewijzigd bij 1886, no, 53. 1903 no. 225, 1907 no. 98, 1908 no. 678 en 1912 no. 464, Bijbl. 3011. 3321. 3947. 4507. Zij gelden alleen voor Java en M. De inl., die grond in erfelijk individueel bezit meent te hebben en dezen in eigendom wenscht te verkrijgen, moet daartoe een verzoek indienen bij den voorzitter van den landraad met overlegging van een meetbrief, en waar geen landrente wordt geheven van een taxatie-brief. Bij zijn verzoek, dat mondeling kan worden ingediend, geeft hij den naam op, dien hij voert en dien, welken hij als kind heeft gedragen (Zie NAAMGEVING) en verklaart dat hij rechtmatig bezitter is, terwijl hij de noodige inlichtingen verschaft omtrent de gronden die hij bezit, en den tijd en de wijze van zijn bezit. De voorzitter vaardigt nu een bevelschrift uit, waarin hij gelast dat het aanzoek in de betrokken desa zal worden bekend gemaakt, teneinde belanghebbenden zich kunnen verzetten tegen de bewering van den inl., dat hij bezitter dier gronden is. De bekendmaking geschiedt door middel van aanplakking en mondelinge bekendmaking in de landstaal door een ambtenaar, daartoe aangewezen door het hoofd van plaatselijk bestuur, liefst van betrekkelijk hoogen rang, opdat zijne komst in de desa opzien zal baren. Verzet tegen de bewering van den aanvrager kan binnen den termijn van drie maanden door iedereen bij den met de bekendmaking belasten ambtenaar of bij den griffier van den landraad worden ingebracht; het is zelfs de plicht van den ambt. bij het binnenl. bestuur om de aanvraag te onderzoeken en bij twij. fel verzet aan te teekenen, met name als de gronden der desa communaal zijn of als de aanvrager een desahoofd is. De landraad beslist na een onderzoek,

geheel overeenkomstig de burgerlijke procesregelen van het Inlandsch Reglement, omtrent de al of niet gegrondheid van het verzet. Wordt dit ongegrond verklaard of werd in het geheel geen verzet aangeteekend, dan wijst de landraad bij vonnis het verzoek toe, van welk vonnis binnen acht dagen een authentiek afschrift wordt gegeven aan het h. v. pl. bestuur. Het vonnis wordt nu openbaar gemaakt op dezelfde wijze als waarop de bekendmaking geschiedde van het verzoek, waarna andermaal gedurende drie maanden gelegenheid bestaat om tegen het vonnis van toewijzing verzet te doen echter alleen voor hen die niet reeds verzet deden, of op wier verzet nog geen recht is gedaan of wier nader verzet berust op nieuwe middelen.

Wordt geen nieuw verzet gedaan of dit ongegrond verklaard, dan wordt weder mededeeling gedaan aan het hoofd van plaatselijk bestuur, die nu het noodige verricht om, namens den Gouverneur-Generaal den eigendom aan den verzoeker af te staan en nu den dag en het uur voor de overdracht van eigendom bepaalt. Op dien tijd verklaart deze ambt. dat het Gouvt. den eigendom aan den betrokken inl. overdraagt; daarvan wordt een schriftelijke acte opgemaakt voor den voorzitter van den landraad bijgestaan door zijn griffier. Alles, wat op deze overdracht betrekking heeft, is zoo goedkoop mogelijk gesteld en vrij van zegel. De regelingen in de ten deze toepasselijke overschrijvingsordonnantie vervat, komen in hoofdzaak overeen met die van de gewone overschrijvingsordonnantie van Ind. Stb. 1834 no. 27.

Voor den inlander, die ingevolge de hier gemelde bepalingen (agrarisch) eigenaar is geworden, brengt dit niet veel verandering mede. Hij blijft onderworpen aan landrente of soortgelijke belasting, waar die van door inlanders bezeten gronden wordt geheven; bestaat zoodanige belasting niet, dan valt hij in de verponding. Hij blijft volgens art. 18 van Ind. Stb. 1872 no. 117 onderworpen aan heerendienst en cultuurplichtigheid, voor zooverre die mocht bestaan en voorzoover die rust op den grond, evenzeer aan verplichtingen jegens de inlandsche gemeente, waar zoodanige aan het grondbezit mochten zijn verbonden. Zelfs behoudt de regeering het recht om over den grond te beschikken ten behoeve van cultures, of verplichte levering van producten van koffieplantsoenen, voor zoover er nog gouverments koffiecultuur bestaat, te eischen. Verder mag geen ander zakelijk recht op den grond worden gevestigd dan hypotheek en mag hij wel zijn grond aan nietinlanders verhuren (Zie OVEREENKOMSTEN), maar mag, op straffe van nietigheid, de grond door hem niet aan niet-inlanders worden vervreemd.

Op dat laatste verbod kan door den Gouverneur-Generaal alleen uitzondering worden gemaakt voor zoover betreft stukken grond, bestemd voor gewichtige doeleinden, als voorbeeld waarvan worden genoemd: de oprichting van inrichtingen van nijverheid of landbouw van geen grootere uitgestrektheid dan tien bouw, en uitbreiding van bestaande samenwoning van niet-inlanders.

[blocks in formation]

ven. Eerst dan wordt deze benaming waarheid, wanneer een niet-inlander, langs anderen weg dan dien van vervreemding of ook door vervreemding-ingeval daartoe door de Regeering krachtens hare even vermelde bevoegdheid vergunning wordt verleend — den agrarischen eigendom verkregen heeft. Althans houden dan de bepalingen in artikelen 18 en 19 van Ind. Stb. 1872 no. 117 genoemd, op te gelden en moet men wel aannemen dat op dien verkrijger de voorschriften van het B. W. van kracht worden. Voor den eersten, inlandschen, verkrijger van agrarisch eigendom is het eenige voordeel, behalve in de mogelijkheid van hypotheekverleening, gelegen in de omstandigheid dat hij daardoor in het bezit van een legalen titel voor zijn recht op den grond komt en dus hij er gemakkelijker in zal slagen overeenkomsten, bijv. tot verhuur, betreffende zijn grond te sluiten; het blijkt echter niet dat dit voordeel op hoogen prijs wordt gesteld. Van deze gelegenheid om een beter omschreven, door een schriftelijken titel gewaarborgd, recht te erlangen wordt toch slechts weinig gebruik gemaakt. Tot ult° 1913 behoorden nog niet meer dan ruim 11.125 bouw aan inlanders in agrarischen eigendom toe, terwijl nog 193 aanvragen voor ruim 952 bouw in behandeling waren; zie Kol. verslag 1914. De grootste uitgestrektheid dier gronden is gelegen in de residenties Kediri, Madioen, Pekalongan, de Preanger, Soerabaja en Semarang. Op Madoera komt agrarische eigendom niet voor. Een niet gering gedeelte dier aanvragen is in vroeger jaren zeer zeker gedaan op aandrang van ondernemers, die voor langen tijd gronden wilden huren. in het bijzonder ten behoeve der suikerindustrie. Terwijl toch andere gronden slechts voor korteren tijd konden worden verhuurd aan niet-inlanders, kon de huurtermijn voor eigendomsgronden 20 jaar beloopen, zie art. 3 van Ind. Stb. 1895 no. 247 en tevoren Ind. Stb. 1871 no. 163. In de nieuwe Javasche grondhuurordonnantie in Ind. Stb. 1900 no. 240 komt dit verschil niet meer voor. Zie over de bezwaren door den inlander tegen dit instituut gevoeld de uitvoerige beschouwingen van mrs. G. André de la Porte, M. C. Offerhaus, C. A. Derx en A. Heymans in het „Overzicht van de uitkomsten der gewestelijke onderzoekingen naar 't recht en de politie" van de Mindere Welvaartcommissie (Batavia 1911, I blz. 274. Zie ook II blz. 89).

Eindelijk bepaalt de agrar. wet zie lid 8 van art. 62 R.R. nog dat verhuur of in-gebruikgeving van grond door inl. aan niet-inl. kan geschieden volgens regels bij algem. verord, te stellen. Deze regels zijn thans voor Java en Madoera vervat in de evengemelde grondhuurordonnantie en voor Sumatra's Westkust in het dadelijk te noemen Agrarisch Reglement (waarover verder onder OVEREENKOMSTEN).

Eene uitgave van de agrar. wet en de daarop betrekking hebbende stukken is bezorgd door A. Myer. ,,Verzameling van alg. verord. betr. het agrar. regt."3e druk. Batavia (thans verouderd). Onder den titel,,Agrarische regelingen" is een handleiding voor de toepassing der boven medegedeelde en andere voorschriften, samengesteld onder toezicht van J. Polak door J. F. W. van der Meulen en J. Ph. Freyss (Batavia 1911).

Bij Ind. Stb. 1915 no. 98 is afgekondigd een AGRARISCH REGLEMENT voor Sumatra's Westkust. Ondanks de gelijkheid van naam regelt dit

reglement andere onderwerpen dan het boven besproken z.g. Agrarisch Besluit. Zie daarover onder GRONDEN-RECHTEN OP DEN —, en OVER

EENKOMSTEN.

AHA. Zie BUIDELDASSEN en KANGOEROE'S.

AHLIWARIS, in het Mohammedaansche recht: erfgenamen.

AHLO of PANKAO. Naam op Celebes voor een Neushoornvogel, Cranorrhinus cassidix, op Makassar Boeroeng tahoen of Jaarvogel genaamd, daar de inboorlingen zeggen, dat er jaarlijks een nieuwe ring op den hoorn groeit; deze naam wordt in de Molukken ook aan Rhytidoceros plicatus gegeven. Vele Neushoorn vogels, die in holen en boomen leven, maken een nest zoodanig ingericht, dat het wijfje in den broedtijd daarin geheel opgesloten en ingemetseld wordt, zoodat er slechts eene opening overblijft, waardoor het wijfje den snavel kan steken. Op OostJava wordt Rhytidoceros plicatus dan ook de jaloersche vogel genoemd.

AI, gewoonlijk POELOE AI of WAI genoemd. Eilandje behoorende tot de Banda-groep, dat in 1616 op de inboorlingen is veroverd, toen er het fort Revenge werd opgericht, waarvan de ruïnen nog te zien zijn. Dit eiland rijst steil uit zee op en is evenals Roen vlak met als hoogste verhevenheid de ,,kota Parampoean", die volgens Verbeek (Banda'verslag, Jaarb. Mijn w. 1900, blz. 2 fig. 1 en 3) ± 60 M. hoog is; Witkamp in T. A. G. 1908, 809 geeft de hoogte met 136 M. aan; het bestaat geheel uit koraalkalk, vermoedelijk op een ondergrond van andesiet. Even ten Oosten van fort Revenge (Noordkust) is een aanlegsteiger; bij dit fort ligt de Kampong Ai, waarvan in 1906 de bevolking ongeveer 700 zielen telde. Er zijn op het eiland enkele notemuskaatperken.

AIMERE (BAAI VAN). Een 11 K.M. breede, open baai met zeer steile kusten aan de Z. kust van Flores op ongeveer 120° 50′ O.L. van Gr., bew. den vulkaan Roka. Zoowel voor de kampong Aimere als aan den W.kant der baai wordt ankergrond gevonden. Zie Zeemansgids O. I. Arch. dl. IV.

AISEPOET. Zoo wordt volgens den mijningenieur F. T. Mesdag (Jaarb. Mijnw. 1912), een in den allerjongsten tijd nieuw ontstane eruptiekegel in het Sopoetanmassief (Minahasa) genoemd. De naam beteekent: wat pas uitgeworpen is.

AJAM of AYAM. Algemeen gebruikte naam voor Hoenders: Ajam-oetan (Boschkip), Ajam-rimbo of Ajam-alas, ook Bengkiwo, Bekikko en Brooga genoemd, is de Gallus bankiva of ferrugineus, die op vele eilanden gevonden wordt, ook op het Indische vasteland en algemeen gehouden voor den stamvorm van onze tamme hoenders. De Soendaneezen noemen hem Kasintoe, op Celebes heet hij Manoohoeta. Op Java heet de Gallus varius Pittewonno. Ajam-merah-mata is de Acomus inornatus, een kuiflooze fazant van Sumatra. Ajam-an is de Amaurornis phoenicura, een Waterhoentje, op West-Sumatra ook Roa-roa genoemd.

AJAM-AJAMAN. Javaansche naam voor Ixobrychus cinnamomea, een Reiger. Zie BAMBANGAN. Volgens Horsfield ook een Lijster, Oreocincla malayana. Op West-Sumatra Bango bantja en Tjoang.

AJANG-GEBERGTE. Zie JANGGEBERGTE. AJÉG-AJĚG-DJAMBANGAN. Op de grens der afdeelingen Pasoeroèan en Probolinggo; het middelste- en oudste gedeelte van het Tengger-Semeroegebergte. De oude ringwal, die de oorspronkelijke

groote caldeira begrensde, is alleen aan de westzijde in de bergen Ajeg Ajeg (2819 M.), Koetoegan (2832 M), Koekoesan (2800 M.) en Djambangan (3019 M.) bewaard gebleven; zuidelijk daarvan verdwijnt hij onder de jongere Semeroe-producten. Binnen dien ringwal liggen evenals in den Tengger-ketel meerdere eruptiecentra, doch meer verspreid, zoodat slechts kleine deelen van den oorspronkelijken kraterbodem nog te zien zijn, die daarbij nog op verschillend niveau zijn gelegen. In het Zuiden vindt men als hoogste en voornaamste kegel de Kěpala (3035 M.); in het Noorden liggen 3 overblijfselen van vroegere ringwallen, waarvan één een meertje, de Ranau Kěmbolo omsluit. Aan de noordelijke buitenhelling van den Ajeg Ajeg liggen nog 3 kleine meertjes: Ranau Pani, Ranau Regoeloe en Ranau Dringoe, waarvan de beide eerste vermoedelijk kratermeertjes zijn, het laatste echter door natuurlijke afdamming is ontstaan. Uitvoerige beschrijving met kaart bij Fennema in Jaarb. Mijn wezen 1886. Wet. Ged. 24-32 en Verbeek, Java. 127 en 139.

[ocr errors]

AJER. Mal. water, rivier. Het woord wordt vaak bij rivieren of aan wateren gelegen plaatsen gevoegd. Ajer blanda (Hollandsch water) = = mine

raalwater.

AJER ANGAT (= heet water) ter Sum. Westk. I. Een der negeri's van de VI Koto ten N. van Padang Pandjang; II. Een negeri ten O. van Sidjoendjoeng; III. Een historische plek bij een beschreven steen (Oudh. Versl. 2de kw. 1912, bl. 49, No. 17) in de negeri Pariangan, 12 K.M. ten W. van Fort van der Capellen (zie aldaar). Op de drie plaatsen bevinden zich warme bronnen, welker water genezende kracht moet bezitten.

AJER MANTJOER (= waterval). Bergstroompje ter Sumatra's Westkust, waarvan het water een schoonen waterval vormt van meer dan 25 M. val, waarna het in de Aneirivier vloeit; de tandrad baan in de zoogenaamde Aneikloof loopt tusschen die rivier en den waterval, en dicht langs den laatsten (zie ANEI).

AJER MERANG (MAL.). Het vocht dat verkregen wordt door de asch van rijsthalmen met water uit te loogen. Men gebruikt het als ingredient van recepten en om het hoofdhaar van vet te ontdoen.

AJER POETIH. I. Linker zijtak van de Sinamarrivier ter Sum. Westk., welke door een woeste kloof loopt; daarlangs wordt de nieuwe transportweg van Pajokoemboeh naar Sumatra's oostkust aangelegd, welke via Sarilamak, Pangkalan Kota Baroe en Bangkinang zal loopen, een moeilijk werk waaraan reeds jaren wordt gearbeid. De kloof ligt 20 K.M. van Pajokoemboeh verwijderd en is per auto te bereiken. Zij is over het algemeen vrij breed, maar buitengewoon steil verheffen zich aan weerszijden de meest onbegroeide kalkrotsen, waarvan talrijke watervallen zich naar beneden storten. Het riviertje ontleent zijn naam (wit water) aan het feit, dat het in de kloof over zijn geheele lengte met wit schuim is bedekt door de kracht, waarmede het over de groote steenmassa's bruist.

II. Een zijtak van de Anei (zie aldaar). AJER TABIT (= opwellend water). Sum. Westk. I. een badplaats met helder bronwater, 5 K.M. ten Z. van Pajokoemboeh, welk water, de helling van den Sago afvloeiend, tal van rijst-pelmolens drijft. Het daarbij gelegen gelijknamige dorp was in oude tijden zeer bekend door het aldaar gehouden adatgerecht (Balai Djaring).

II. een negeri in Tilatang bij Fort de Kock. AJERBANGIS. Onderafdeeling der afdeeling Loe

boek Sikaping (zie ald.), Sum. Westk., met gelijknamige hoofdplaats, standplaats van een Civiel Gezaghebber (gew. reorgan. Ind. Stb. 1913 No. 321). Het was vroeger een residentie, later werd het een afdeeling, waartoe ook Loeboek Sikaping en Rau behoorden (tot 1891). De tegenwoordige onderafdeeling bestaat uit de districten Ajerbangis en Oedjoeng Gading. Zij vormt het Noordelijkst gedeelte der laaglanden aan zee, bestaat uit een laag, warm kustgedeelte, en landwaarts uit de Zuidelijke en Westelijke uitloopers van den Goenoeng Malintang (ruim 2200 M.), een niet meer werkzamen vulkaan op de grens der residentie Tapanoeli. De eenige rivieren van belang, beide ontspringend op de hellingen van dezen berg, zijn de Batang Kilang in het Z. en de Ajer Bangisriv. of Batang Sikabau in het midden; de laatste rivier vormt benedenstrooms, gezamenlijk met de eerste in het geheel van haar benedenloop, een reustig moeras: Rantjah Lawas, dat onbewoond is en slechts door een smallen en lagen duinrand van de zee wordt gescheiden. Er heerscht hier een warm kust-klimaat, de gemidd. jrl. regenval te Ajerbangis bedraagt 3012 m.M. De landstreek is door verloop van bevolking sterk achteruitgegaan, de handel is verminderd, de reede van Ajerbangis, geheel open liggend voor den westerstorm, is slecht; bovendien is de afgelegen ligging niet gunstig voor ontwikkeling, waar inwendige kracht ontbreekt. De onderafdeeling is door een goeden rijweg, die van A. B. over Ajer Balam, Parit en Moearo Kiawai naar Simoang Ampat en vandaar naar Taloe loopt, met het overige gedeelte der afdeeling Loeboek Sikaping verbonden. Deze weg is van A.B. tot aan de grens der Ophirdistricten 45/2 K.M. lang, vandaar tot aan S. Ampat bijna 25. en verder tot Taloe, de hfdpl. der Ophir-distr. 30 K.M. De voornaamste plaatsen in de onderafd. zijn: Ajerbangis, gelegen aan de baai en aan den rechteroever der rivier, Parit en Oedjoeng Gading aan den grooten landweg, en Sikilang aan zee. De hoofdplaats A.B. is zeer achteruitgegaan. Eenmaal was hier de zetel van een resident, thans woont er slechts een civiel-gezaghebber; de havenmeester, die vroeger noodig was voor den belangrijken handel op Padang, Singapore en Pinang, is verdwenen; de groote benting van de vroegere militaire bezetting ligt geheel verlaten, en alleen de breede wegen, lommerrijke lanen en het groote gouvernements-etablissement met hoog en mooi geboomte, herinneren aan de vervlogen grootheid. A. B. kan terecht genoemd worden een der,,villes mortes" aan de Westkust van Sumatra. De verzanding van den mond der A. B. rivier zal waarschijnlijk veel tot dezen achteruitgang hebben medegewerkt. Vroeger werd veel koffie van Rau te Ajerbangis ingescheept en sprak men van Ajerbangis-koffie; koffiecultuur werd en wordt echter in de onderafd. A. B. niet gedreven. Wel worden nog steeds gedroogde visch en garnalen uitgevoerd. Het hoofd bedrijf der bevolking is dan ook de kustvisscherij. Aan landbouw wordt maar weinig gedaan en dan nog meest ladangbouw. De bevolking bestaat uit 1700 inlanders, een 60 tal Chineezen en slechts 12 Europeanen (1905). De inlandsche bevolking is niet als zuiver Minangkabausch te beschouwen, zij is grootendeels uit Mandailingsche- en eenige kustelementen ont

staan.

AJERBANGIS (BAAI VAN). Een ruim 7 K.M. breede baai met geringe en geleidelijk afnemende diepten, aan de W.kust van Sumatra, op ongeveer 99° 20′ O.L. van Gr., waaraan de plaats van dien

naam en waarin verscheidene eilanden liggen. Zie Zeemansgids O. I. Arch. dl. I.

AJERMADIDI. Districtshoofdplaats, zie TON

SEA.

=

AJERMATA (Mad.: Aèng-maten ,,tranen"). Belangwekkende inlandsche begraafplaats in een heuvelachtig terrein nabij de districtshoofdplaats Arosbaja (afd. Bangkalan, res. Madoera), alwaar o.a. de eerste sultans van Madoera begraven liggen. AJIR. Zie KANGOEROE'S.

AJOE-EILANDEN. Groep van enkele kleine eilanden, gelegen ten noorden van het eiland Waigéo (N.W. van Nieuw-Guinea), welke door bewoners van dat eiland veel bezocht worden voor de schildpad- en tripangvangst.

AKAR BAHAR. Plexaura Antipathes de as van eene poliep (Gorgoniadae), Maleisch, Soendaasch en Javaansch mărdjān, uit het Arabisch of Perzisch afgeleid, wordt gebruikt voor het vervaardigen van sieraden, in de Zuider en Oosterafdeeling van Borneo, o. a. halskettingen, hartjes, kruisjes, horlogekettingen, kleerspelden, armringen, kinderarmrin. gen, vingerringen enz. (zie Dr. H. H. Juynboll, Catalogus van Borneo, I, p. 38, 40, 41, 42,47). Het wordt langs de kusten van Zuid-Borneo aangetroffen. Een soort ervan heet akar bahar běloesop. Deze heeft geen vertakkingen en wordt bijna alleen gebruikt tot vervaardiging van borstspelden, terwijl een andere soort, akar bahar poenjoean genaamd, fijn vertakt is en voornamelijk voor armbanden gebruikt wordt. Wanneer men op een stukje van deze soort de vlam van een olielampje laat spelen, ontstaan er vlekjes. Ook op Engano maakt men armbanden van akar bahar (Giglioli in Int. Arch. f. Ethn. VI. p. 129 en Fischer, Catalogus van de eilanden van Sumatra, p. 114). Dezelfde voorwerpen als in Zuid-Borneo vervaardigt men in Banka van akar bahar (Fischer, o. c. p. 144–145). In de Gajōlanden wordt ook eene halsketting van akar bahar vermeld (Fischer, Catalogus van Atjeh, Gajō- en Alaslanden, p. 35), terwijl de greep van een in het Leidsch Ethn. Mus. aanwezig zwaard van de Noordkust van Atjèh uit hetzelfde materiaal bestaat (Fischer, o. c. p. 142).

AKAR BINASA (MAL.). Zie PLUMBAGO ROSEA. AKAR GERIP (MAL.). Zie WILLUGHBEIA FIRMA.

AKAR GERIP TEMBAGA (MAL.). Zie URCEOLA. AKAR KEPAJANG (MAL.). Zie HODGSONIA. AKAR PATIMAH. Zie KEMBANG PATIMOH. AKAR PELOEROEN (MAL.). Zie ENTADA. AKAR POENTIANAK (MAL.). Zie QUISQUALIS. AKAR SEKENTOET (MAL.). Zie PAEDERIA. AKAR SERAPAT (MAL.). Zie PARAMERIA. AKAR SOENGSANG.Zié GLORIOSA SUPERBA. AKAR TEGARI (MAL.). Zie DIANELLA. AKAR TENTAWAN (MAL.). Zie CONOCEPHALUS.

AKAR TIKOES (MAL.). Zie RAUWOLFIA SERPENTINA.

AKAR WANGI (MAL.). ook Narwastoe en Narasetoe; Larasetoe, (JAV.). Hapijas, (BAT.). Djanoer of Oesar, (SOEND.). Sare en Narawastoe, (MAL.).

Welriekende wortels van grassen. Het meest bekend zijn de wortels van Vetiveria zizanioides Stapf. vroeger Andropogon muricatus geheeten. Deze plant komt in 't wild in Ned.-Indië voor. De welriekende wortels, welke een uitvoerartikel vormen en ter bereiding van een aetherische olie dienen, (Cuscusoil, Vetiver olie) worden om hun geur en tot wering van insecten veel tusschen kleederen gelegd. De plant wordt op Java gewoonlijk door scheuren

vermenigvuldigd, daar zij niet bloeit. Uit BritschIndië is eenige jaren geleden een variëteit ingevoerd, welke zaad draagt. (zie GRASOLIËN).

'AKİKAH. (Javaansch: kèkah; in Atjèh: hakikah). Offer, volgens den Islam liefst op den 7en dag na de geboorte van een kind (maar desnoods ook, zelfs veel, later) te slachten, bestaande in een schaap of geit voor een meisje en in twee stuks geiten of schapen voor een jongen. Zie Dr. C. Snouck Hurgronje, De Atjèhers, I, 423 (The Achehnese I, 384; vgl. ook Mekka II, 137); Th. W. Juynboll, Handleiding Mohamm. wet, blz. 158 v. (Handbuch, 160 v.); Veth, Java I (1875) bl. 641, IV (1907) bl. 403.

AKIL (RADJA-), afstammeling van het Vorstenhuis, dat in het eind der 18e eeuw uit Siak verdreven werd, en die, als loon voor de hulp, bij een expeditie tegen Matan verleend, tot Vorst van Soekadana werd aangesteld (1827). De verwachtingen, die men van zijn bestuur koesterde, werden niet verwezenlijkt. (Zie SOEKADANA).

AKILBALIGH, in het Mohammedaansche recht: een volwassene (bâligh), die tevens,,ten volle toerekenbaar" (âkil) is.

AKIT (ORANG). Zie ORANG AKIT.

AKOENG. Inl. naam door de Boegineesche Tripangvisschers (Orang badjo) gegeven aan zeeschildpadden met minderwaardige karet, waarschijnlijk in het bijzonder aan Caretta caretta L., de onechte karetschildpad (Zie onder KARET, PENJOE, SCHILDPADDEN, alsook in het artikel van S. Müller en H. Schlegel, Schetsen uit de Oostelijke streken des Indischen Archipels, in C. J. Temminck, Verh. Natuurl. Gesch. Nederl. Overz. Bezitt. Land-en Volkenkunde, Leiden 1839-44, noot p. 126).

ALABAN. Zie HALABAN.

ALABIOE. District der onderafd. Amoentai, afd. Oeloe Soengei, residentie Z. en O. Afd. van Borneo, onder het bestuur van een kjai (districtshoofd) met standplaats Moeara Soengei Pandan, aan de Negara gelegen. Het is een vruchtbaar en waterrijk district. De bevolking, geheel uit Maleiers bestaande, leeft samengedrongen in de streek tusschen de meren Danau Panggang, Bitin en Loear en de Negararivier, (op het z.g. eiland Alabioe), waar een groot aantal zeer volkrijke kampongs liggen. Het overige deel van het district, zich uitstrekkende tot de Barito en voornamelijk uit moeraswouden bestaande, is schaars bevolkt. De voornaamste plaatsen zijn; Moeara Soengei Pandan, met een Gouv's inl. school, Rantauboedjoer, Telok batoeng, Bitin, Danaupangang, Soengei Loeang, Mocara Babirik, Hamboekoe-oeloe en -ilir en Tambalang, allen aan den ringweg van Alabioe gelegen. Het voornaamste deel der bevolking wordt gevormd door landbouwers en handelaren. Op - verschillende plaatsen zijn drukke passers. De moeras bosschen leveren vele nuttige houtsoorten (z. a. blangiran, lanan, kajoe arang, zwart als ebbenhout en zoo deugdzaam als het bekende ijzerhout of oelin). De eendenteelt op de meren en riviertjes geeft velen een bestaan. Duizenden gezouten eendeneieren worden jaarlijks uitgevoerd. Voor de eigen behoeften brengt de zoetwatervisscherij meer dan voldoende op, terwijl de poeroen productie en roem bia-aanplantingen eveneens van belang zijn. Ingeval van misoogst, zooals de laatste jaren nogal is voorgekomen door het te vroeg invallen van den Westmoesson en de daarmede gepaard gaande overstroomingen, heeft de bevolking nog andere middelen van bestaan. ALAHAN PANDJANG. Onderafdeeling en middengedeelte van de afd. Solok,residentie Sum. Westk. De onderafdeeling bestaat geheel uit zwaar geacci

denteerd bergland; enkele gedeelten liggen zeer afgelegen, b.v. de III Koto. Sedert de gewestelijke reorganisatie van 1913 (Ind. Stb. No 321) bestaat de onderafdeeling administratief uit de 2 districten: Alahan Pandjang en Soepajang, welke tevoren elk een onderafd. vormden. Het district Soepajang bestaat uit de vroegere larassen Siroekam, Soepajang en III Koto, welke vroeger Soepajang, later Koebang nan Doeo als hoofdpl. hadden (zie aldaar).

De hoofdstandplaats van den controleur is Alahan Pandjang, gelegen bij het meer Danau di Atas (zie aldaar), aan den rand van een vlak, veenachtig dal, 1464 M. boven den zeespiegel. Ten Z. van dat meer ontspringt deBatang Hari (zie aldaar); de Goemanti, de zeer belangrijke linker tak der B.H., is de uitwatering van dat meer, doch vereenigt zich eerst veel later met den hoofdstroom. Het straks te noemen district Alahan Pandjang is het stroomgebied der Goemanti; het district Soepajang watert echter naar het N. af, langs de Batang Lawas en de Palangki, welker wateren zich vereenigen en als Palangki bij Moearo in de Ombilin vloeien (zie Koeantan-rivier). In de nagenoeg boomlooze hoogvlakte van Alahan Pandjang heerscht een guur, doch niet ongezond klimaat. In den Oost-Moesson daalt de temperatuur 's nachts tot beneden 50° F. De gemiddelde regenval bedraagt ter hoofdplaats 2330 m.M. per jaar. De onvruchtbaarheid van den bodem, en de lage temperaturen zijn oorzaak, dat ondanks den overvloed van helder water, de sawahs toch weinig opleveren, en de bevolking arm is. Eigenaardig is het voorkomen van eetbare klei (napa), die door zwangere vrouwen wordt genuttigd.

11, K.M.tenZ. van Alahan Pandjang vereenigt zich de weg, die van Solok langs Koebang nan Doeo(afst. ruim 18 K. M.) al stijgende naar Alahan Pandjang loopt (Solok-A. P. 45 K. M.) om vandaar, steeds in Z.O. lijke richting, naar Moearo Laboeh te dalen (A. P.-M. L. 63 K.M.), met den weg uit de benedenlanden. De laatste loopt van Padang langs Loeboek Begaloeng (31⁄2 K.M.), Indaroeng (cementfabriek), kruipt tegen het Barisan-gebergte op om zich bij Loeboek Salasih (pasanggrahan) te vertakken (Padang-L. S. 36 K.M.); de eene weg loopt N. lijk naar Solok (27 K.M.), de andere in Z.W. lijke richting tusschen de bovenmeren door (zie Danau di Atas en D. di Baroeh) naar Alahan Pandjang. Te Alahan Pandjang is een markt van beteekenis, juist doordat de plaats nabij een driesprong ligt. De plaats heeft vele oude gebouwtjes, die van mooi houtsnijwerk zijn voorzien. Bekend zijn daardoor de balei en de toegang tot de brug over de Goemantie, door A.L. van Hasselt een juweeltje van Minangkabausche bouwkunst genoemd (Zie Midden Sum. Expeditie deel III Atlas plaat 41 en 42.). Verder zijn de plaatsen in het district Alahan Pandjang: Salimpat, Tandjoeng Balit, Talang Barboengo, gelegen aan den rijweg, die van A. P. langs de Goemanti loopt tot Baroeng Baroeng Randah (24 K.M.), en Lolo en Soerian aan den weg naar Moearo Laboeh; in het district Soepajang moeten worden genoemd Siroekam, even ten O. van Koebang nan Doeo, Soepajang, ruim 9 K.M. van die oude hfdpl. gelegen; Aier Boesoek, ongev. 23 K.M. ten Z.O. van Soepajang en Rangkiang Loeloes, 20 K.M. ten O. van laatstgenoemde plaats.

Literatuur. D.G. Stibbe. Beschrijving der onder-afd. A.-P. Tijdschr. Binn. Best, deel21 (1901) en 22 (1902). ALALAK-MOENING KANAAL. Dit kanaal is gegraven om een kortere verbinding te verkrijgen tusschen Negara en Bandjermasin. Het begint niet

« SebelumnyaLanjutkan »