Gambar halaman
PDF
ePub

Het is wel eigenaardig, dat men, naar het schijnt in alle petroleumvoerende landstreken: Atjeh, Langkat, Palembang, Rembang, Soerabaja, Koetei, reeds dadelijk bij den aanvang de hand heeft gelegd op de rijkste terreinen.

Ongeveer bij het begin dezer eeuw begon zich, allereerst bij de Koninklijke, later ook bij de Dordtsche en andere maatschappijen, de overtuiging te vestigen, dat een gedétailleerd geologisch vóóronderzoek onmisbaar was bij het beoordeelen van de kansen, die een terrein aan bood. Een ander gevolg daarvan was, dat het nu mogelijk was ook zeer afgelegen streken met betrekkelijk weinig moeite, kosten en tijd verlies grondig te onderzoeken en dat thans het overgroote deel van de daarvoor in aanmerking komende landschappen geologisch verkend en waar noodig ook behoorlijk onderzocht is. Het moet dan ook onwaarschijnlijk genoemd worden, dat in de niet ten behoeve van het Gouvernement gereserveerde streken nog belangrijke olieterreinen zullen worden ontdekt. Toch hebben in den laatsten tijd twee maatschappijen het onderzoek naar nieuwe olieterreinen op uitgebreide schaal aangevangen n.l. de Ned. Mij. t.h. verrichten v. Mijnbouwkundige Werken en de Ned. Koloniale Petroleum Mij., de eerste in Oost-Borneo, de laatste meer op Java en Sumatra; van de uitkomsten werd nog weinig vernomen. De eerste heeft echter haar werkzaamheden reeds gestaakt en haar terreinen aan de Koninklijke en de Koloniale overgedragen.

Door de Koninklijke werd sedert het begin dezer eeuw een stelsel van assimilatie toegepast, met de bedoeling zoowel den verkoop als de productie en verwerking der indische olie in één hand te vereenigen. In 1911 werd dit streven een voldongen feit. Zie over dit onderwerp bij PETROLEUM. Boven werd reeds opgemerkt, dat een paar nieuwe maatschappijen het monopolie der Koninklijke poogden te verbreken, voorloopig evenwel met weinig succes.

Onder de goud produceerende streken komt Benkoelen in de allereerste plaats in aanmerking en wel meer in het bijzonder het N.-lijke gedeelte ervan, waar sedert 1900 op de concessie Lebong Donok schitterende producties werden gemaakt, die echter na 1910 weer afnemende zijn, toen men met de ontginning in lagere niveaux kwam. Een enkele jaren later in ontginning gekomen mijn, Lebong Soelit of Kětahoen (1902), een weinig ten W. van de eerste gelegen, viel tegen wat ertsrijkdom betreft; de derde, Simau (1906), nog wat Westelijker, produceert eerst sedert 1910 en schijnt een goede toekomst te hebben. Tot nog toe is op andere plaatsen der residentie, Lebong Kandis, Gloemboek, het particuliere onderzoek niet met gunstigen uitslag bekroond. Door het Ind. Gouvt. werd hier van 1905 af een mijnbouwkundig onderzoek ingesteld, dat in de naaste toekomst tot een exploitatie aanleiding zal geven. Lebong Donok leverde voor f 45 mill., Lěbong Soelit voor f 10 mill. en Simau voor fil mill. aan edel metaal.

In Noord-Celebes daarentegen kon de goudindustrie niet tot bloei geraken; de Paléléh bracht het niet verder dan tot een uitkeering op de preferente aandeelen, Totok deelde in 1916 voor het eerst een bescheiden dividend uit, Soemalata en Kwandang-Soemalata liquideerden in 1907, Kotaboenan in 1903, Pagoeat in 1913,

alle vier na steeds met verlies te hebben gewerkt. Een nieuwe Mij., sedert 1908 in het landschap Bolang Mongondou werkende, rapporteert aanvankelijk goede resultaten en keerde over 1915 en 1916 een flinke winst uit. De producties van de biede eerst genoemde terreinen kan op resp. † 71 en f 6 mill. worden begroot.

De pogingen om in West-Borneo alluviaal goud te winnen werden ook in deze periode voortgezet. Van 15 concessies is met zekerheid deze bedoeling bekend: Setona I en II, Sentoeboeng (1901), Pětěngahan, Padjintěn, Tampat Sean (1902), Sjau Than San I en II, Měngkalo (1903), Mandor I, II, III, (1908), Tajan (1909), Sékajam I, II (1910); geen van alle kon zelfs in exploitatie worden gebracht, zoodat deze wijze van ontginning hier, evenals elders in Indië, een volkomen fiasco maakte. Doch ook met de concessies, die gangmijnbouw beoogden: Seminis (1902), Biroe (1903), Sěbalau (1904), Pandan I, II (1906), Tainam I-V (1906), Waris (1907), Ban Pin San, Sipingan (1911) ging het niet beter, zoomin als met eenige oude concessies van groote uitgestrektheid, die in deelen werden gesplitst: Sambas Gold Mines (in 3), Siak Pai (in 2), West-Borneo Gold Field (in 2), waar door verschillende maatschappijen vergeefsche pogingen werden aangewend om iets bruikbaars te vinden. Alleen Sintoeroe (1907), een deel der vroegere concessie Loemar, kon over een paar jaar een winstuitkeering doen. De nieuwe concessie Loemar werd in 1916 weer in vier andere gesplitst, n.l. Mahmoed, Sarantak, Sepang en Sin pitoe.

De residenties Padangsche Bovenlanden en Tapanoeli waren, vooral in de jaren tusschen 1898 en 1902, het doel der werkzaamheid van tal van goud mijn bouw-maatschappijen. De meeste schijnen alluviale ontginning beoogd te hebben, daartoe vermoedelijk verlokt door berichten van schitterende goud gehalten b.v. van terreinen in Natal, waar in 1903 aan de Mij. Tambang Sibonak de concessie Ajer Gowah Kětjil werd verleend. Toen was inmiddels de on betrouwbaarheid dier berichten reeds gebleken door de mislukte exploitatie van genoemd terrein. De later voor dat doel uitgegeven concessies Sinaboean (1903), Sidingin, Mandoeng (1904), Batang Si Lajang (1906), Troesan, Simpang Doekoe, Batang Natal (1910) werden nooit in ontginning genomen. De laa'ste drie zijn reeds op verzoek ingetrokken, terwijl Mandoeng vervallen is. In de latere jaren vestigde men weer meer de aandacht op den gangmijn. bouw op edele metalen ter Sumatra's Westkust, en scheen zich voornamelijk duitsch kapitaal daarvoor te interesseeren, dat echter sedert den wereldoorlog weer teruggenomen is. Slechts één concessie: Equator (1910) is aldaar in exploitatie gekomen op den z.g. Mangani-gang, voorloopig met goeden uitslag, ofschoon ook op de aangrenzende terreinen Bangkat en Pagadis ontginningswerkzaamheden zijn verricht. Ook Salida (1909)

zie den aanvang van dit artikel - is sedert kort in ontginning. Op beide is het gewonnen edel metaal in hoofdzaak zilver (op Equator in 1915 was de verhouding 1 goud op 109 zilver). Op de andere reeds verleende concessies: Abei (1907), Siloengkang (1908), Sarik (1909), Gg. Marisi (1910), Ajer Sipongi, Boekit Pioenggoe, Soempoe, Charlotte (1914), Irma (1915) Pagaran Si Ajoe,

Helene, Soengei Alai, Soongei Poeding (1916) werden nog alleen exploraties verricht, met verschillend resultaat, waarvan echter weinig openbaar is gemaakt. In de Lampongs werden wel 2 goudconcessies Bertha (1912) en Irma (1915) verleend, doch niet in ontginning gebracht. Ook in Zuid-Borneo werd op een groot aantal vergunningsterreinen min of meer ernstig naar goud in alluviale gronden geëxploreerd, blijkbaar echter zonder succes, daar geen concessie daarvan het gevolg is geweest. Diep in het binnenland, in het district Groote Dajak, werd even wel de concessie Kahajan (1902) verleend, waar men goudhoudende kwartsgangen in graniet in ontginning nam om die werkzaamheden spoedig te staken, daar de opbrengst de kosten niet kon goed maken. Echter wordt sedert op bescheiden schaal door amalgamatie nog wat goud verkregen.

In veel mindere mate dan goud waren andere ertsen het voorwerp der publieke belangstelling. Wat het aantal concessies betreft staat ijzererts met 16 bovenaan, doch daarvan heeft een 10-tal betrekking op een enkele strook gronds langs de Zuidkust van Java in de residenties Banjoemas en Kědoe, waar men zich voorstelt het in vrij aanzienlijke hoeveelheid aanwezige magneet-, en titaan magneetijzerzand te winnen. De Mij., waarin die concessies zijn ingebracht, heeft echter voor zoo veel bekend, met de winning nog geen aanvang gemaakt. Drie andere betreffen voorkomens in de Lampongs en schijnen van weinig waarde te zijn. Hier mogen tevens vermeld worden de 3 concessies, die in 1906 verleend werden voor de winning van chroom ijzererts op het eiland Sěboekee, Zuidoost-Borneo, waarvan even wel niets naders werd vernomen. De concessies zijn van rechtswege vervallen daar de concessiehouder geen nederlander of ingezetene meer is.

De overige ertsconcessies hadden op 4 na alle betrekking op koperertsen, meest in combinatie. met lood- en of zinkertsen. Zij werden verleend in de residentie Madioen (Těgalredjo I en II, 1904 en 1907, beide vervallen; Kali Těloe en Kěsihan, 1908, Domassan, 1909),op Sumatra's Westkust (Malilir, 1907) en op Noord-Celebes (Boekal, 1901 en Ilota, 1910, beide ingetrokken). Overal werden slechts exploraties verricht; tot exploitatie werd nergens overgegaan. In Boeloengan, Oost-Borneo, werd verder nog een lood glansvoorkomen geconcessioneerd: Boekit Pondok (1902); de exploratie stelde teleur en het terrein werd spoedig verlaten. Einde 1912 werden de twee concessies Pengasih I en II verleend op bruinsteen in Djokjakarta. Als eenig overgeblevene zijn dan nog te noemen de concessie, die in 1907 werd verleend aan de Singkèp Mij. voor de winning van tinerts uit een zeestrook langs het Zuidoosterstrand van dat eiland; sedert 1910 is men hier met tinbaggermolens bezig en verkrijgt men daarmede zeer goede uitkomsten, zoodat reeds bijna 32000 pikols tin verkregen zijn; verder de Guano concessie op het Kabia- of Baarseiland (1916) en de diamant(en kool) concessie Banjoe Irang (1916) in het Marta poera'sche. Enkele der edelmetaal-concessies op Sumatra's Westkust en Tapanoeli zijn ook verleend voor koper- en andere ertsen.

Aan kolenconcessies is in de beschouwde periode geen gebrek: niet minder dan 34 werden verleend, over de drie hoofdeilanden verspreid.

Vier daarvan: Boekit Boenian, Boekit Kendi, Boekit Ringin en Soeka Marinda (1912) zijn gelegen in Palembang; twee: Rětéh I en II (1909) in Indragiri; ook in het landschap Kwaloe (Sumatra's Oostkust) werd in 1904 een concessie uitgegeven. Aan de Westzijde van Sumatra bevinden zich Boekit Soenoer (1904) in Benkoelen, en twee terreinen in de afd. Painan (Sum. Westkust) n.1. Boekit Poelai en Boekit Doerian (1909) In de Lampongsche Districten liggen Elsa, Frida en Irma (1916). Op Java (Bantam) werd verleend Bajah I (1903). In West-Borneo sloot een ondernemer een zestal contracten af in het landschap Salimbau (1905); na de intrekking dier concessies werden de overeenkomsten voor vier terreinen vernieuwd, die eveneens werden ingetrokken (1907). In Z.O.-Borneo werden 4 concessies op Poelau Laut verleend: Poeloe Laut (1903), Kota Baroe (1906), Semblimbingan en Semboeloean (1907); verder werden de kolen voorkomens op Poeloe Nangka (1902) en aan de Pamoekanbaai (Goenoeng Batoe Besar, 1905) geconcedeerd, terwijl door een Mij. met duitsch kapitaal concessie werd verkregen op een tweetal terreinen ten Z. van Martapoera: Goenoeng Koepang I en II (1909). In het landschap Sembalioeng werden de drie concessies Florence, Parapattan en Progress (1916) aan de Mij. Parapattan afgestaan. Van al die kolenterreinen is slechts weinig te melden. Een der lagen op Poeloe Nangka werd gedurende enkele jaren ontgonnen, en verder is alleen de concessie Poeloe Laut werkelijk in exploitatie genomen, waar de productie tot circa 150.000 ton 's jaars werd opgevoerd; zij werd in 1913 door het Indische Gouvernement overgenomen. In Palembang en bij Martapoera hebben ernstige exploraties plaats gehad, maar verder kwam men nog niet. De Sembalioeng'sche terreinen werden reeds sedert vele jaren op primitieve wijze, semi-europeesch, ontgonnen. (Zie slot van het artikel KOLEN).

B. Inlandsche ontginningen. Ofschoon voor dit onderwerp meer uitvoerig bij DIAMANT, GOUD, TIN en KOLEN wordt gesproken, mogen enkele algemeene opmerkingen hier een plaats vinden.

Reeds eeuwen geleden had een aantal goudvoorkomens de aandacht der inlandsche bevolking getrokken. Vooral het goud wasschen uit rivierzand en- grint was vroeger, veel meer nog dan thans, een der middelen van bestaan, voornamelijk in de Westelijke helft van Sumatra, op Borneo en Noord-Celebes. Tegenwoordig zal de hoeveelheid, welke op deze wijze per jaar verzameld wordt, niet veel meer dan ƒ 25000 à ƒ 30.000 aan waarde vertegenwoordigen; zij concentreert zich in de afdeeling Loeboek Sikaping op Sumatra, de landschappen Sambas en Sanggau ter Westerafdeeling van Borneo, de afdeeling Pleihari in Zuid-Borneo en in Bolang Mongondou in Menado. Chineesche ontginningen zijn alleen in WestBorneo tot bloei gekomen (zie bij GOUD). Maar ook de dikwijls vrij goud bevattende dagzoomen der gangen ontsnapten niet aan de opmerkzaamheid der inlanders, ofschoon zij gewoonlijk in het dichte oerwoud gelegen waren, en talrijk zijn de bewijzen, dat niet onaanzienlijke mijn werken (alhoewel steeds in open groeven) daarop zijn aangelegd. Door Hövig werd het voornaamste over de geschiedenis van den vroegeren inland. schen goudmijnbouw in Benkoelen te boek

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

44

78

73

02121

4

- сл

5

16

1

19

[blocks in formation]
[blocks in formation]
[blocks in formation]
[blocks in formation]

(1) V beteekent: vergunningen tot opsporing.

(2) C beteekent: concessies

(3) Atjèh; Sum. Oostkust; Palembang; benevens Riouw en de tineilanden.
(4) Tanapoeli; Sum. Westkust; Benkoelen; Lampongs.

(5) P, G, K, E beteekenen resp. petroleum; goud en zilver, ook wel
diamant; kolen; ertsen van anderen aard, meest van tin, ijzer of koper,
benevens diversen b. v. jodium, marmer, guano.

(6) M beteekent: Mijnbouw-maatschappijen.

(7) Het tusschen haakjes staande geeft het aantal nog in exploitatie
zijnde concessies aan.

(8) Dit zijn de jodium-concessie Genoek Watoe en de marmer-concessie
Wadjak.

(9) Dit zijn de 3 bestaande tinconcessies.

(10) De 4 Poeloe Laut-kolen concessies, die door het Gouvernement
werden overgenomen.

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][subsumed][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

gesteld (Jaarboek Mijn wezen 1912. Verhandelingen, en Indische Gids, December 1911) en ook in Noord-Celebes (o.a. Bolang Mongondou bij Goeroepahi) werden in lateren tijd vrij uitgestrekte oude inlandsche mijn werken bekend. Het lijdt geen twijfel, dat deze dagzoomen zeer rijk zijn geweest en dat men met uiterst primitieve hulpmiddelen een groote hoeveelheid goud heeft gewonnen. Sedert de uitbreiding van den Islam schijnt deze industrie in verval te zijn geraakt, zoodat de meeste tegenwoordige rijke voorkomens om zoo te zeggen op nieuw moesten worden ontdekt.

De rijkdom van Indië aan kolen, die niet zelden in zeer kenmerkende lagen aan de oppervlakte komen, was aan de inlanders natuurlijk reeds lang bekend, maar daar zij het product zelf niet gebruikten, dateeren de inlandsche ontginningen eerst van den tijd dat het door de Europeanen gevraagd werd. Sedert wordt geregeld zoo wel in Palembang als in West-Oost- en Zuid-Borneo een zekere, doch zeer afwisselende hoeveelheid kolen op inlandsche, d.w.z. zeer primitieve, wijze gewonnen, waarbij de zuiverheid dikwijls veel te wenschen overlaat.

Diamant wasscherijen kwamen en komen alleen voor op Borneo, en wel in West-Borneo in de afdeeling Landak langs de rivier van dien naam en (vroeger) op enkele plaatsen der afdeeling Sanggau; in Zuid-Borneo kan eigenlijk alleen de afdeeling Marta poera worden genoemd, ofschoon ook in Pogatan- Koesan enkele kleine wasscherijen bestaan (hebben).

Ook het tinerts op Banka, Billiton, Singkèp en Karimon werd reeds zeer lang geleden door putjes gewonnen (Palembang'sche putjes); ook de wijze van uitsmelting van het metaal was den inlanders bekend. In enkele deelen van het rijk Siak wordt thans nog een kleine hoeveelheid tinerts door de bevolking uitgewasschen en door het Gouvernement opgekocht.

Het is een feit, dat enkele dajaksche stammen van Zuid-Borneo uit het aldaar voorkomende natuurlijke ijzererts uitstekende wapens wisten te vervaardigen; deze industrie heeft thans nagenoeg geheel opgehouden te bestaan.

Ook andere ertsen werden plaatselijk wel gewonnen, zoo b.v. lood (Sumatra's Westkust, Zuid west-Borneo) en bismut (waarvan op Samosir kogels werden gegoten). Verder haalde (en haalt nog wel) de inlandsche bevolking zwavel uit de vulkanen, dat vroeger voor de bereiding van kruit werd gebezigd (zie bij ZWAVEL) en verzamelde zij op sommige punten van Java de aardhars, die voor verlichting diende.

Ten slotte moet nog melding gemaakt worden van de winning van petroleum uit de natuurlijke vind plaatsen op Sumatra en Java, dat dan voor verschillende doeleinden (geneesmiddel, waterdichte bekleeding, verlichting) werd verkocht. De latere europeesche concessionarissen betaalden een schadeloosstelling aan de betrokken bevolking, waartegenover deze van het winningsrecht afzag.

De Indische Mijn wet (Ind. Stb. 1899 no. 214) is krachtens art 6 (2) niet van toepassing op de ontginning van delfstoffen door de inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking, voor zoover die ontginning of op kleine schaal en voor eigen rekening en bate geschiedt, óf als

behoorende tot de verpachte middelen of uit anderen hoofde afzonderlijk geregeld is. Dit laatste is b.v. het geval voor het graven naar goud en diamanten op Borneo, waar het recht daartoe verpacht wordt of aan een licentie is gebonden (zie Ind. Stb. 1862 no. 134; 1886 no. 16 en 1896 no. 95 en verder bij DIAMANT).

C. Statistiek van den Europeeschen mijnbouw. De in de statistiek op blz. 844/845 genoemde cijfers geven, hoewel natuurlijk geen volledig,dan toch een algemeen beeld van den Indischen mijn bouw. Er is echter het volgende bij in acht te nemen: le dat een concessie pas kon worden aangevraagd na onderzoek van het vergunningsterrein, en dat daarenboven tusschen het aanvragen en het verleenen eener concessie dikwijls geruime tijd verliep, welks duur van verschillende omstandigheden afhankelijk was; het aantal der in een jaar verleende concessies houdt dan ook geen verband met dat der verleende vergunningen; 2e dat vooral vóór 1900 in de rijken met inlandsch zelf bestuur, en ook wel daarbuiten, een aantal concessies werd verleend op terreinen, die niet of slechts zeer oppervlakkig onderzocht waren; 3e dat vele vergunningsterreinen twee of meermalen werden uitgegeven (natuurlijk op verschillende data en aan verschillende personen); dit aantal zal echter naar schatting zeker niet meer bedragen dan 1/5 van het totaal; 4e dat eenige malen splitsing van concessies voorkwam, waarbij de oorspronkelijke kwam te vervallen en een of meer nieuwe werden verleend; bij 7 zulke splitsingen kwamen 16 andere.

Een verband tusschen het aantal in een jaar verleende vergunningen en dat der opgerichte maatschappijen is niet te ontkennen, meer dan een zoodanig tusschen de totalen per groep van de uitgegeven vergunningen en de daarin verleende concessies.

Het maatschappelijk kapitaal der 178 goudmaatschappijen was ongeveer f 133 millioen, dat der 84 petroleummaatschappijen f 217 millioen. (Hierbij is het kapitaal der „Koninklijke" slechts tot 1900 medegerekend, omdat het na dien tijd dikwijls gebruikt werd tot het aankoopen van andere maatschappijen, die hun eigen kapitaal behielden, en ook wel in buitenlandsche ondernemingen werd geëmployeerd). Het opvallend verschil is daaruit te verklaren, dat in de petroleum branche vele vergunninghouders een contract sloten voor exploitatie, resp. verwerking en/of exploratie met een der grootere maatschappijen; alleen in de jaren 1897 en 1898 werden nogal wat kleinere maatschappijen opgericht, die zelf het boorwerk ter hand namen, later gebeurde dit zelden. In de goud branche daarentegen ontbraken eensdeels die groote vennootschappen, en anderdeels ook de neiging tot assimilatie en combinatie van terreinen en belangen, die voor petroleum zoo kenmerkend is, en dus werden vele kleine maatschappijen opgericht, dikwijls met onvoldoend werkkapitaal, doordat voor den inbreng teveel werd uitgereikt. Omgekeerd echter geeft het maatschappelijk kapitaal der goud maatschappijen een zuiverder beeld van den toestand dan dat der petroleum maatschappijen, omdat van de laatste een vrij groot aantal, met tenminste 25 millioen kapitaal, uitsluitend royalty-maatschappijen waren, die nooit gewerkt

« SebelumnyaLanjutkan »