Gambar halaman
PDF
ePub

tingscontracten, ncg bleef voortgaan 1). In 1849, bij de afsluiting van een nieuw consignatie-contract, dat slechts met veel moeite door de Tweede Kamer werd goedgekeurd, werd echter tevens weer een geheim Lijnwaadcontract gesloten, waarbij de Maatschappij op zich nam, niet minder dan f 11 millioen van haar kapitaal geregeld voor uitvoer van katoenen goederen te besteden, zonder eenigen waarborg voor verlies. Ze liet zich dan ook gaarne in 1853 vinden tot een belangrijke en merkwaardige inkrimping van haar consignatie-contract, om voorgoed van elke verplichting tot lijnwaad-uitvoer af te komen. Toch bleven de katoenen goederen nog vele jaren daarna een belangrijken tak van handel voor de Maatschappij, hetzij voor haar eigen rekening dan wel in consignatie van derden, uitmaken. Aan den afzet dier goederen bleef de Factorij steeds onverpoosd hare krachten wijden, niet alleen bij het hoofdkantoor te Batavia, maar bij alle overige onder haar beheer staande agentschappen en kantoren in den Archipel. Door in het lijnwadenvak kundige jongelieden aan haar dienst te verbinden, trachtte zij voeling te houden met de eischen en den smaak der verbruikers, terwijl zij er naar streefde om het den koopers zoo geriefelijk te maken als de omstandigheden dit toelieten. Maar veel wil van haar werk had zij niet. Wel waren er jaren, waarin met den lijn waad handel zeer aanzienlijke winsten behaald werden, zooals in 1863 en 1864, toen daarmede respectievelijk f 1.850.000 en ƒ 2.100.000 werd verdiend, tengevolge alleen van de stijging der katoen prijzen, welke de burgeroorlog in Noord-Amerika met zich bracht; maar spoedig daarop volgde eene geweldige reactie, die der Maatschappij een verlies van f 750.000 in 1867 en van ƒ 967.000 in 1868 berokkende. Sedert hield men dien handel nog eenige jaren slepende om er zich gaandeweg echter geheel aan te onttrekken, want het bleek op den duur niet mogelijk de verwachtingen te verwezenlijken, die de Maatschappij, blijkens haar boven reeds aangehaald geschrift, bij den aanvang van het derde tijdperk van haar bestaan nog gemeend had te mogen koesteren, om,,op goede grondslagen, hetzij door inkoopen, hetzij door aanvaarding van consignaties, het belang der Nationale Nijverheid, met de hulp der N. H. M. indertijd in het leven geroepen, doch later zelfstandig en krachtig ontwikkeld, met het belang harer aandeelhouders in overeenstemming te kunnen brengen".

Met den door de Factorij ter hand genomen uitvoerhandel voor eigen rekening der Maatschappij ging het in den regel even weinig voorspoedig. De kort na den aanvang harer werkzaamheden met het Gouvernement gesloten koffiecontracten, waarvan boven reeds sprake was, berokkenden haar een niet onaanzienlijk verlies, en toen korten tijd daarna de consignatie-contracten ter zake van den overvoer der Gouvernementsproducten voor rekening van den lande een ware goud mijn voor de Maatschappij waren geworden, werd gedurende vele jaren achtereen door haar aan geen producten-inkoopen met bestemming voor de Nederlandsche markt meer gedacht. Omstreeks 1854 echter wijzigde zij in dit opzicht hare gedragslijn. Aan den in dat jaar benoemden president van de Factorij W. Poolman werd de last medegegeven om een meer werkdadig aandeel te nemen in den handel in het algemeen, en den pro

[blocks in formation]

ductenhandel in het bijzonder, dan de Maatschappij daarin in de laatste jaren had gehad, en die last werd in zooverre met goed gevolg ten uitvoer gelegd, dat de Factorij er in slaagde om zich meester te maken van zeer aanzienlijke hoeveelheden particuliere producten, suiker, koffie, indigo, enz., die zonder uitzondering voor rekening van de Maatschappij ten verkoop naar Nederland werden verscheept. Maar de uitkomsten dier operatiën beantwoordden niet altijd aan de verwachtingen. Wel kon in 1856, toen vooral de hooge suikerprijzen groot avans met zich brachten, een winst van f 1.350.000 worden afgeboekt, maar de in 1857 uitgebroken handelscrisis, die schier allerwegen zooveel verwoestingen aanrichtte, deed de balans omslaan, tengevolge waarvan in 1858 op de Indische producten-inkoopen een verlies van f 1.520.000 werd geleden. Toch gaf de Maatschappij den moed niet dadelijk op. Met afwisselend geluk bleef zij op den ingeslagen weg voortgaan, en zelfs bij het overleg, dat aan de verlenging der Maatschappij voor het derde vijfentwintigjarig tijdperk vooraf ging, lag het nog geenszins in hare bedoeling om den productenhandel voor eigen rekening te laten varen, want in het toen tot de deelhebbers gerichte woord meende zij er op te mogen wijzen, dat het voor de toekomst niet zou ontbreken aan gelegenheden tot inkoop van Indische producten, en, zoo voegde zij er bij,,,blijkt dit op billijken voet mogelijk, dan ligt het voorzeker geheel op den weg der Maatschappij er ook op deze wijze toe mede te werken om aan de Nederlandsche markt een aandeel in de aanvoeren van Java-suiker te blijven verzekeren, waarvan de wenschelijkheid vermeerdert, naar gelang de rechtstreeksche uitvoer naar Engeland en elders wellicht allengs zal toenemen". Men voorzag dus toen nog niet wat reeds kort daarna het geval werd, dat de markt van koloniale suiker in Nederland geheel stond te verloopen, om redenen waarbij hier ter plaatse intusschen niet opzettelijk kan worden stil gestaan. Evenmin als de particuliere handel was de Handelmaatschappij bij machte om de omstandigheden te dwingen. Zoo zag de Factorij den uitvoerhandel van suiker, behalve dien van haar eigen plantages, geheel aan hare handen ontvallen, en eerlang achtte de Maatschappij den tijd gekomen om ook met betrekking tot andere uitvoerartikelen voor goed van verdere deelneming aan dien handel af te zien. Met het getij begreep zij ook de bakens te moeten verzetten.

Reeds elders in dit werk (zie het artikel CREDIET-INSTELLINGEN) werd er aan herinnerd, hoe het optreden der Factorij als mededingster van de particuliere kooplieden op het gebied van den uitvoerhandel haar er als van zelf toe bracht om op te treden als geldschietster van landbouw en nijverheidsondernemingen in Indië; maar alvorens hare verrichtingen op dit gebied na te gaan, valt nog het een en ander mede te deelen over een ander onderdeel van de haar oorspronkelijk opgedragen taak, den handel van haven tot haven in den Indischen archipel en nabij gelegen gewesten. De hiermede verkregen resultaten waren aanvankelijk niet ongunstig. De handel der Maatschappij op Java", zoo heette het in de aanspraak van den President van den 2den Juni 1828,,,is door kleine en wel bestuurde proeven meer en meer in betrekking met dien van den ganschen Indischen archipel gekomen. Op Bengalen en de kust van Coromandel heeft de Factorij reeds aanzienlijke en voordeel gevende operatiën gedaan". Maar die voorspoed was niet bestendig van duur. In de jaren 1827 en 1828 beproefde de Factorij

expeditiën naar Siam, Cochin-China, Timor en de Molukken, die door elkaar weinig of geen voordeel opleverden, en een viertal expeditiën naar de Golf van Perzië beantwoordde zoo weinig aan de verwachting, dat in 1832 het besluit werd genomen om daar geene nieuwe pogingen meer te doen. Ook met verschillende expeditiën naar China en Japan liep het niet voorspoediger af, en de aanvankelijke ijver voor dergelijke ondernemingen verflauwde meer en meer, totdat ettelijke jaren later, toen de goudontdekkingen in Australië de ontwikkeling der volkswelvaart aldaar een ongedachte vlucht hadden doen nemen, aanleiding werd gevonden tot het ondernemen van handelsexpeditiën derwaarts, waarvan de resultaten intusschen niet bemoedigend waren, evenmin als die van eene in 1857 ondernomen expeditie naar Siam. Beter slaagden enkele expedi tiën binnen de grenzen van den archipel, o. a. naar de kleine Soenda-eilanden, naar de Atjehsche peperhavens; maar het bleven op zich zelf staande, geïso leerde ondernemingen, die tot geen blijvend handelsverkeer leidden, tenzij men hieronder zou willen rangschikken de gedurende verscheidene jaren voortgezette verzending van sommige, niet voor de Europeesche markt geschikte, producten van de eene plaats naar eene andere, zooals was en wilde noten van Makasser naar Java; ruwe katoen van Palembang naar Semarang en Cheribon; sandelhout van Celebes naar China, en sapanhout en gambir van Singapore naar Japan. Gaandeweg evenwel trok de Factorij zich ook van dit operatieveld terug, en, met uitzondering alleen van de relatiën met Japan, waarvan toen nog grootsche verwachtingen werden gekoesterd, die spoedig echter ijdel bleken, werd van de mogelijkheid tot voortzetting van den handel van haven tot haven in Azië in het algemeen en Indië in het bijzonder zelfs niet gerept in het reeds meermalen aangehaald, van de Maatschappij zelf uitgegaan overzicht harer verrichtingen gedurende het tweede vijfentwintigjarig tijdperk van haar bestaan.

Daarentegen werd in datzelfde geschrift met groote ingenomenheid gewaagd van de schoone vooruitzichten, die zich voor de Maatschappij openden op het toen reeds sedert ettelijke jaren betreden gebied, waarvan zooeven sprake was.,,Het is op goede gronden te verwachten", dus leest men daar op blz. 40, ,,dat de nieuwe suikerregeling gunstig zal terugwerken op deze industrie, en hierbij is onze Maatschappij in groote mate betrokken, èn als eigenares van eenige fabrieken en als geldschietster ten behoeve van een veel grooter aantal. De reeds bestaande consignatie-contracten met verschillende fabrikanten zullen voorts in omvang toenemen, tengevolge van het ophouden van de verplichte levering aan den Staat, terwijl de gelegenheid niet ontbreken zal tot het aanknoopen van nieuwe relatiën". En enkele regelen verder heette het:,,Welk ook het lot der agrarische wet (van 9 April 1870) zijn moge, zooveel schijnt onbetwistbaar, dat, om hare behoorlijke werking te verzekeren, beschikbaarstelling van Nederlandsch kapitaal een hoofdvereischte is. En, wie beter dan wij kunnen zich geroepen achten om, gesteund door de wettelijke waarborgen en voorgelicht door bekwame deskundigen, langs dezen weg kapitaal aan de ontwikkeling van den Indischen landbouw dienstbaar te maken en daardoor tevens nieuwe levenskrachten aan den handel te schenken".

Omtrent den omvang der reeds toen door de Factorij aangeknoopte relaties met landelijke ondernemingen zijn geene in druk verschenen gegevens beschikbaar. In den aanvang van haar bestaan werd aan

de deelhebbers der Maatschappij rekenschap gege ven van hare verrichtingen in de gedrukte aanspra ken van den President bij de opening van de jaar lijksche bijeenkomsten van den Raad, maar het laatste verslag van dien aard loopt over het jaar 1834 en eerst veertig jaren later zag wederom een verslag omtrent den toestand der Maatschappij en hare handelingen het licht, dat over 1875 namelijk, het eerste van de sedert geregeld voortgezette serie. Volgens dit verslag nu had de Factorij op ultimo Juni van 1875 uitstaan wegens:

Aandeelen in Cultuur- en landelijke ondernemingen

Voorschotten onder hypothecair verband van idem.

Voorschotten op producten

of te zamen

f 2.300,000

[ocr errors]

3.000,000 4.000,000

[ocr errors]

† 9.300,000

en zulks ter zake van 4 koffieondernemingen, 1 indigo- en 1 tabaksonderneming op Java, geheel voor eigen rekening der Maatschappij; 3 suikerfabrieken, 1 arakstokerij, 1 houtaankap- en 1 aardolie- 1) onderneming op Java en 1 koffie-aanplant op Sumatra, alles in gezamenlijke rekening met anderen; terwijl consignatiecontracten waren gesloten met 5 koffieondernemingen, 27 suikerfabrieken, 2 tabaks- en 11 diverse ondernemingen. Volgens het laatst verschenen verslag nu, over het jaar 1915 loopende, bedroegen de op ult° December van dat jaar uitstaande saldo's wegens

Aandeelen in Cultuur-ondernemin

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

ter zake van: 9 suikerfabrieken geheel en 7 fabrieken gedeeltelijk voor eigen rekening; en 22 suikerfabrieken, eenige koffielanden, 14 tabaks-ondernemingen, 12 thee-ondernemingen, 14 caoutchoucproduceerende landen, 2 goudmaatschappijen, enz. onder consignatie-contracten.

Het blijkt dus, dat op den duur de N. H. M. als voorschot bank van particuliere ondernemingen wel aan de verwachtingen van 1871 beantwoord heeft, al heeft men dit meer kunnen bemerken in het vierde tijdperk dan in het derde. In 1896 moest Mr. N. P. van den Berg in den eersten druk van deze Encyclopaedie nog getuigen, dat de relaties met landelijke ondernemingen volgens de balansen waren ingekrompen, ofschoon hij daarbij blijkbaar niet ge dacht heeft aan den zeer belangrijken indirecten steun, door de N. H. M. verleend bij de suikercrisis van 1884, toen zij medewerkte, om eenige andere voorschot banken op de been te houden. Na 1896 heeft ze echter ook rechtstreeks weer een zeer be

1) De hier bedoelde aardolie (petroleum) onderneming, de eerste onderneming van dien aard in Nederlandsch-Indië, gold de exploitatie van eene door het Gouvernement aan de Factorij en den heer Reerink verleende concessie in het district Madja, residentie Cheribon, ten behoeve waarvan in het begin van 1874 uit Amerika werktuigen en technisch personeel werden aangebracht, doch die twee jaren later gestaakt werd wegens het mislukken der boringen, hetzij omdat in het geheel geen olie werd aangetroffen, of omdat de verkregen olie te dik bleek te zijn (Koloniaal Verslag van 1876, bl. 207.)

langrijk aandeel weten te krijgen in de buitengewone ontwikkeling van de Indische cultuur- en mijnbouwondernemingen. Het duidelijkste bewijs daarvan levert het verslag van 1912, waarin verkoopingen van produkten uit Indië vermeld worden tot een bedrag van ruim f 56 millioen. Hieronder prijkt de Java-suiker met 40 millioen, d. i. ongeveer 1/s deel van den ganschen uitvoer. Aan Sumatra-tabak verkocht de Maatschappij in genoemd jaar voor bijna 81 millioen (alles in consignatie). Bovendien steunde ze met haar kapitaal verscheidene verkeersondernemingen, in 't bijzonder de N. V. Zeehavenen Kolenstation Sabang, die indirect de Indische bedrijven ten goede kwamen.

Wij mogen dan ook gerust zeggen, dat de N. H. M. onder de Indische voorschot banken tegenwoordig cen eerste plaats inneemt. Haar werkkring als zoodanig is veel belangrijker geworden dan haar agentuur voor den Staat. Maar de hoofdzaak van haar bedrijf is die werkkring toch niet. Sedert ettelijke jaren ligt het zwaartepunt van hare werkzaamheden in het bankiersbedrijf, dat zij zoowel hier te lande als in Indië is gaan ter hand nemen en dat haar tegenwoordig een invloedrijke plaats onder de voornaamste crediet instellingen en bankiershuizen, niet alleen in Nederland maar ook in den vreemde, verzekert. Het valt buiten het bestek van dit artikel om stil te staan bij hare verrichtingen als zoodanig op de Amsterdamsche geldmarkt, maar dit is niet het geval met het optreden van de Factorij in den nieuwen werkkring, waartoe zij zich als vertegenwoordigster der Maatschappij op Indisch terrein geroepen zag. De jaarlijksche verslagen der Maatschappij geven dienaangaaande wel geen volledig, maar toch een zeer gewenscht licht.

Van het oogenblik, dat de Factorij als geldschietster of eigenares van landelijke ondernemingen de beschikking erlangde over de van die ondernemingen afkomstige producten, en de omstandigheden er haar toe brachten om die producten liever in Indië zelf van de hand te zetten, dan ze voor rekening van de Maatschappij ten verkoop naar Nederland te zenden, werd het voor haar een zaak van niet gering belang om aan den particulieren handel zooveel mogelijk de behulpzame hand te bieden bij het financieren van de door haar hetzij bij onderhandschen verkoop, hetzij in publieke veiling af te stane producten. Eventueele beleening van die producten, en negotieering van de bij afscheep daartegen te trekken wissels waren de hiertoe als van zelf voor de hand liggende middelen; maar deelneming in den wisselhandel, om daarmede voor zichzelve voordeel te behalen, bleef der Maatschappij tot aan het eind van haar tweede tijdperk ontzegd. Bij het 63e der artikelen van overeenkomst toch was het der Maatschappij verboden ,,in fondsen of in den wissel te speculeeren," en eerst nadat in de herziene artikelen van overeenkomst, onder de werking waarvan het derde tijdperk werd aangevangen, dit verbod er uit was gelicht, kon de Factorij zich met eigenlijke wisseltransactiën inlaten. Aanvankelijk geschiedde dat niet dan schoorvoetend en op zeer beperkte schaal; doch omstreeks 1880 begon de Factorij op dit terrein meer krachtdadig op te treden en nam zij hare plaats in onder de eigenlijk gezegde wisselbanken, wier werkkring op blz. 536 van deel I besproken wordt. Terwijl toch vóór het jaar 1881 de wisselrekening der Factorij nimmer een grooter bate dan f 12000 aan wees, waar in het boekjaar 1874-75 een verlies van f 17.000 tegenover stond, zijn de verdiensten uit dezen hoofde na dien tijd steeds zeer aan

zienlijk geweest, en stegen zij o. a. in 1885 tot f 452.000 en 1890 tot f 430.000, zonder dat verder ooit van verlies te dezer zake sprake behoefde te zijn. Vooral door toedoen van Balthasar Heldring, sinds 1880 directeur en sedert 1900 president der N. H. M., werden de wisseloperatiën nadien nog veel sterker uitgebreid, tegelijk met de reeds vermelde vermeerdering der deposito's. Het agentschap te Singapore werd zoo goed als geheel tot wisselbank ingericht en de nieuwe kantoren te Shanghaien Hongkong kregen dadelijk dezelfde bestemming. Het succes was zoodanig, dat de jaarverslagen bijna geregeld konden getuigen van een belangrijk deel in de winst van de,, Vestigingen in het Oosten" (steeds ressorteerend onder de Factorij te Batavia). Ook nog in 1913 wordt gesproken van een gestadigen vooruitgang der bankzaken, zoowel in het Oosten als hier te lande, al waren ze in Achter-Indië en China iets minder levendig. De wisseloperatiën worden daar in 't geheel vermeld met de enorme som van ƒ 645 mil. lioen, waarvan het meerendeel, / 382 millioen, oprekening van de kantoren in Nederlandsch-Indië komt1).

2

Ook de beleeningen, die in hoofdzaak op uitvoerproducten betrekking hadden, breidden zich belangrijk uit; doch van den juisten omvang er van en van de daarmede gekweekte renten vindt men in de gedrukte verslagen geen melding gemaakt. Uit de aan die verslagen als bijlaag toegevoegde balansen der Factorij leert men alleen de ter zake op ult°. December van elk jaar uitstaande saldo's kennen, en die saldo's fluctueerden tusschen p.m. f21 millioen als minimum op ult° December 1891 en ƒ 73 millioen als maximum op ult° December 1884, het bekende crisisjaar, toen de omstandigheden de Factorij noopten tot het verleenen van zeer buitengewone crediethulp. Onder ult December 1895 stond een bedrag van f 4.875.000 in beleening uit. Naderhand is dit saldo evenwel voortdurend sterk aangegroeid; onder 31 Dec. 1913 kwam de post,,Beleening en voorschotrekening" voor met ruim f 34 millioen, terwijl daarnaast nog ruim f 12,5 millioen vermeld is onder het hoofd voorschotten op te leveren producten van cultuur-ondernemingen." In 1914 zijn die cijfers ietwat gedaald, doch in 1915 hadden ze zich reeds weer hersteld.

Het door de Maatschappij ter beschikking van de Factorij gestelde operatie-kapitaal heeft sedert 1888 vele jaren lang in ronde cijfers / 12 millioen bedragen. Vóór dien tijd was het veel aanzienlijker, en steeg soms, zooals onder ult° December 1880 het geval was, tot boven ƒ 20 millioen. In den nieuwsten tijd is het weer vermeerderd, ten gevolge der oprichting van de nieuwe kantoren te Rangoon, Hongkong en Shanghai en van de hervorming van het agentschap te Singapore. In de laatste jaren bedroeg het geheele kapitaal, door de Maatschappij toegewezen aan de ,,Vestigingen in het Oosten" / 16 millioen. Gelijk wij reeds zagen, vormt dit kapitaal echter al lang niet meer het eenige fonds van deze kantoren; de deposito's op langen termijn zijn een steeds belangrijker toevoeging geworden, welker saldo op 31 Dec. 1913 veel meer bedroeg dan het vermelde kapitaal, namelijk ƒ 25.319.388. En in 1915 zelfs nog 7/2 millioen daarboven.

Zoo is dus met het gewijzigde karakter van de

1) Zelfs in de oorlogsjaren 1914 en '15 was de loop van het wissel- en bankbedrijf in het Oosten niet zoo heel kwaad, niettegenstaande vele moeilijkheden. De bankzaken worden zelfs in het verslag van 1915 zeer bevredigend" genoemd.

Handelmaatschappij, waardoor zij allerminst aan haar naam en aan het doel harer oorspronkelijke inrichting meer beantwoordt, ook de werkkring van hare Factorij in Indië geheel van aard veranderd, en staat zij thans niet meer, gelijk in vroeger jaren het geval was, als mededingster tegenover den particulieren goederenhandel, maar is zij voor dien handel, door haar optreden als cultuur-, als wissel-, als deposito- en als beleen- en disconto-bank, een steun van groote beteekenis geworden, een inderdaad onmisba re steun, waarop zelfs onder de neteligste omstandigheden kan gebouwd worden, zooals de in het crisisjaar 1884 opgedane ervaring overtuigend geleerd heeft (zie o. a. bijlage B van het Verslag van de Javasche Bank over boekjaar 1884-5) en nog veel meer de ondervinding in het oorlogsjaar 1914. Het wegvallen of verdwijnen van de Factorij zou in het handelsverkeer en het geheele economische raderwerk van Indië en omgeving eene voor de algemeene belangen van land en volk hoogst noodlottige storing en stremming teweeg brengen, en gelijke gevolgen, zij het in minder sterke mate misschien, zouden ook in Nederland te duchten staan, ingeval aan het bestaan der Handel-Maatschappij een eind mocht worden gemaakt; maar voor een dergelijke eventualiteit behoeft allerminst vrees te worden gekoesterd. De verlenging van haar bestaan, die tegen het eind van haar eerste tijdperk heftige bestrijding ondervond, (waarover zeer lezenswaardige opmerkingen voorkomen in het onder de literatuur-opgaaf vermelde artikel van Joh. C. Zimmerman) en vijf en twintig jaren later nog tot velerlei ernstige bedenkingen aanleiding gaf, kreeg in 1899 zonder eenig noemenswaard verzet haar beslag. Wel is naderhand bij verlenging of herziening der consignatie-contracten, die tegenwoordig met ieder jaar opzegbaar zijn, in de Tweede Kamer nu en dan aanmerking gemaakt over te groote begunstiging, maar nooit is daarbij het recht van bestaan der Maatschappij in twijfel getrokken. Nog in 1909 werd officieel door den Minister van Koloniën gewezen op haar groote beteekenis voor Regeering en Natie. Al steekt ze door haar kapitaal niet meer zoover boven alle andere Nederlandsche en Indische particuliere banken uit als vroeger, toch neemt ze zoowel hier als ginds nog de eerste plaats in. Zij staat voorop bij de meeste nationale ondernemingen, ook dikwijls bij de plaatsing van staatsleeningen, zij staat vooraan in de bres, wanneer het economisch leven bedreigd wordt. Dit laatste is nog pas weer schitterend gebleken bij de gevaren van den grooten oorlog.

Als President van de Nederlandsche Handelmaatschappij traden achtereenvolgens op: Jhr. W. G. Van de Poll

C. C. baron Six van Oterleek.

G. Graaf Schimmelpenninck

H. C. Van der Houven

F. Van der Oudermeulen

E. P. de Monchy

N. Trakranen

Mr. F. Alting Mees

B. Heldring

J. T. Cremer

C. J. K. van Aalst

1824-1827

1827-1827

1827-1833

1834-1843

1844-1850 1851-1874

1874-1889 1889-1900 1901-1907 1908-1912 1913-heden.

[blocks in formation]

J. C. Teengs

N. Trakranen

P. C. Van Oosterzee
J. L. Van Gennep

J. J. Van Schreven
C. P. Lohr Jr.
A. H. G. Fokker
H. C. Soeters
C. H. C. Bijvanck
H. J. Hoogeveen
S. E. Toens

A. F. Marmelstein
L. Engel

1859

1859-1865

1866-1870

1870-1873

1874-1878

1878-1886

1886-1894

1894-1900

1900-1903

1903-1909

1909-1911

1911-1916

1916-heden.

In staat A blz. 56 vindt men bijeengebracht de winst- en verliesrekening der Factorij over de jaren 1874 t/m 1915 Van de uit keeringen, die aan de deelhebbers in de Ned. Handelmaatschappij van hare oprichting af zijn ten goede gekomen, geeft staat B. blz. 57 een volledig overzicht, terwijl voor verdere bijzonderheden aangaande hare geschiedenis en hare werkzaamheden behalve de reeds aangehaalde nog de volgende bronnen zijn te raadplegen:

G. de Clercq, Dissertatio de Societate Mercatoria Neerlandica, Leiden, 1843; De Nederlandsche Handelmaatschappij in verband met onzen Oost-Indischen handel, Zalt-Bommel, 1853; Mr. H. W. Tydeman, De Nederlandsche Handel-Maatschappij, Amsterdam 1867; F. W. C. Blom, De Nederlandsche Handelmaatschappij, Beschouwingen naar aanleiding van het naderend einde van haar tweede 25jarig tijd vak, Rotterdam, 1871; Joh. C. Zimmerman, De Nederlandsche Handel-Maatschappij, Gids 1871, IV, bl. 79; Dr. C. te Lintum, De Nederlandsche Handel-Maatschappij, in de serie Populair-wetenschappelijk Nederland, Amsterdam 1914; Dezelfde, De N. H. M. in haar tegenwoordigen werkkring in Nêerlands Welvaart, afl. 2.

HANDELS- EN CONSULAIRE VERDRAGEN. Zie HANDEL EN SCHEEPVAART. HANDELSBANK(NEDERLANDSCH-INDISCHE). In April 1863 was - in navolging van het Crédit Mobilier te Parijs voor een deel met behulp van Fransch en Duitsch kapitaal te Amsterdam opgericht een Algemeene Maatschappij voor Handel en Nijverheid, die zich krachtens hare statuten naast het verrichten van bankzaken ook ten doel stelde het bevorderen van ondernemingen van handel, scheepvaart, nijverheid, crediet en landbouw en bovendien het in het leven roepen van ondernemingen van dien aard. Door deze Maatschappij werd het initiatief genomen tot oprichting van een handelsbank voor Oost-Indië ,,met het oog op de dringende behoefte aan meerdere credietinstellingen voor onze volksplantingen," zooals het heette in een dd.18 Juni 1863 uitgegeven prospectus. Aldus kwam de Ned. Ind. Handelsbank tot stand met een maatschappelijk kapitaal van f 12 millioen, vertegenwoordigd door 48.000 aandeelen, elk van f 250, waarvan aanvankelijk slechts een eerste serie van ƒ 6 millioen werd uitgegeven. Op 15 Maart 1864 werd het kantoor van het hoofdagentschap te Batavia geopend; 1 Maart 1865 werd een agentschap gevestigd te Soerabaja en eenigen tijd de proef genomen met een kantoor te Semarang, dat echter reeds na een jaar weder werd opgeheven. Eerst op 1 April 1876 werd definitief een kantoor te Semarang gesticht. Voor de trapsgewijze ontwikkeling van het bedrijf der Handelsbank bleek reeds vrij spoedig een ver sterking harer operatiemiddelen een gebiedende eisch. In 1874 werd een 5 pct. obligatieleening van f3 millioen aangegaan. In 1876 werd besloten tot

de uitgifte van de tweede serie van het maatschappelijk kapitaal, dat zoodoende tot het oorspronkelijk bedoelde bedrag van f 12 millioen werd opgevoerd. Krachtens machtiging der algemeene vergadering van aandeelhouders van 1 Juli 1881 verkreeg de Directie de bevoegdheid tot het aangaan van een 4 pct. leening van f6 millioen, waarvan

voorshands echter slechts de helft of ƒ 3 millioen werd uitgegeven. 1884 was het jaar van terugloopende suikerprijzen en van de ernstige gebeurtenissen, welke daarvan het gevolg waren. Men vindt deze geschetst in het artikel CREDIETINSTELLINGEN Men vindt daar met name vermeld hoe ook de N. I. Handelsbank in buitengewonen geldnood geraakte,

A. WINST- EN VERLIESREKENING DER FACTORIJ TE BATAVIA VAN DE NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ.

[graphic][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][ocr errors][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed][subsumed]

1) Van deze posten heeft geen nadere splitsing op de Winst- en Verliesrekening plaats gehad.

2) Hieronder f 100.000 voor het algemeene ondersteuningsfonds.

3) Hieronder f 50.000 voor het algemeene ondersteuningsfonds.

) Vanaf 1906 gaat de rekening over de,, Vestigingen in het Oosten".

5) In 't vernieuwingsfonds voor de suikerfabrieken.

6) In 't verslag zijn slechts 2 winstposten en 3 verliesposten meer opgenomen.

7) Na aftrek van afschrijving en reserve op dubieuze debiteuren.

« SebelumnyaLanjutkan »