Gambar halaman
PDF
ePub

zonder berekening van den diensttijd bepaald op driemaal de hoogst genoten maandelijksche bezoldiging. Voor een diensttijd van meer of minder dan twintig jaren wordt het pensioen van een twintigjarigen dienst naar verhouding van één twintigste voor elk jaar vermeerderd of verminderd. De vermeerdering bedraagt hoogstens de helft van het pensioen voor evengenoemden diensttijd, doch met dien verstande dat het pensioen nimmer meer kan bedragen dan ƒ 9000 's jaars.

Er bestaat in Indië een Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren, dat door de Ind. Regeering is opgericht voor het toekennen van uitkeeringen aan weduwen en weezen der deelgenooten (Zie het Reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederl. Indië in Ind. Stb. 1913, no. 359). Het fonds wordt samengesteld uit de bijdragen der deelgenooten, d.z. alle mannelijjke en vrouwelijke burgerlijke ambtenaren. De gewone contributie bedraagt voor mannelijke deelgenooten 5% en voor vrouwelijke 211⁄2 % van alle als ambtenaar genoten inkomsten, behalve huishuurindemniteit en inkomsten als vergoeding voor onkosten en overwerk. Buitengewone contributies zijn verschuldigd bij eerste indiensttreding, bevordering en huwelijk. Het pensioen der weduwen wordt berekend naar de gemiddelde maandelijksche bezoldiging door den overleden landsdienaar genoten gedurende de twee laatste jaren van zijn werkelijken dienst. Indien de overledene nog geen twee jaren in actieven dienst heeft doorgebracht, wordt het pensioen berekend naar het gemiddelde bedrag der genoten maandelijksche bezoldiging. Het pensioen der weduwen bedraagt: van traktementen van ƒ 100 's maands of minder 20 %, doch minstens f8 's maands; van traktementen boven f 100 's maands 16%, doch minstens 20 's maands en hoogstens / 160 's maands. Boven dit pensioen wordt, zoolang de weduwe in leven is, door de minderjarige kinderen en stiefkinderen een onderstand genoten volgens een vastgesteld tarief berekend naar het bedrag van het pensioen der weduwe. Heeft de moeder geen aanspraak op pensioen of is zij eveneens overleden, dan wordt de onderstand aldus berekend: a. bij een getal weezen van drie of minder krijgt ieder van hen / van het pensioen, hetwelk hun moeder, in leven zijnde, zou genoten hebben; b. bij een getal van meer dan drie wordt voor drie daarvan de onder a bedoelde berekening toegepast en voor de anderen het bovenbedoelde tarief, met dien verstande dat elk der weezen recht heeft op een gelijk aandeel van het totaal der aldus verkregen bedragen. (Zie verder artt. 18 en 19 van het bovengenoemd Reglement voor het Weduwenen Weezenfonds). Voorts kan onderstand worden toegekend aan de nagelaten betrekkingen van alle Eur. landsdienaren, die in Ned. Indië in den strijd of bij en door de uitoefening van gevorderde of bevolen dienst verrichtingen zijn gesneuveld of omgekomen of binnen een jaar aan de onmiddellijke gevolgen van den strijd of van gemelde dienstverrichtingen zijn overleden. Het moet echter gebleken zijn, dat de achtergeblevenen ten gevolge van den dood hunner betrekkingen aan geldelijken onderstand van lands wege dringend behoefte hebben (Zie Ind. Stb. 1875, no. 92 en Ind. Stb. 1901, no. 234). De onderstand wordt verleend in Nederland door den Minister van Koloniën en in Ned. Indië door den Gouv. Generaal tot zoodanig bedrag, voor zoo langen tijd en onder zoodanige voorwaarden als hun

in ieder voorkomend geval billijk en noodzakelijk zal voorkomen.

INLANDSCHE AMBTENAREN. Wat de inlandsche burgerlijke ambtenaren in de gouvernementslanden op Java en Madoera betreft, is bij Ind. Stb. 1867, no. 168 (Zie ook Ind. Stb. 1887, no. 88) bepaald, welke ambtenaren door den Gouv. Generaai en welke door de Hoofden van gewestelijk bestuur in overleg met de regenten worden benoemd en ontslagen. Zulks is voor zoover de inlandsche ambtenaren en beambten in de gouvernementslanden op de Buitenbezittingen aangaat het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden uitgezonderd — bepaald bij Ind. Stb. 1881, no. 117 en wat laatstgenoemd gewest betreft bij Ind. Stb. 1899, no. 259 (§ X) en 1908, no. 41 (§ H). Zie voor het Gouv. Celebes en Onderhoorigheden nog Ind. Stb. 1906, no. 374, 1907, no. 161 en 1919, no. 359, voor de residentie Bali en Lombok Ind. Stb. 1882 no. 123 en Ind. Stb. 1900, no. 54, voor de residentie Lampongsche Districten Ind. Stb. 1909 no. 273. Benoeming van inlandsche ambtenaren mag niet plaats hebben en voordrachten daartoe mogen niet worden gedaan, zonder dat de controleur der betrokken afdeeling is gehoord (Bijbl. no. 3626). Betrekkingen voor inlanders bestemd worden niet aan Europeanen opgedragen (Bijbl. no. 4147 en 6084). Zoowel bij eerste benoemingen in 's Lands dienst als bij bevorderingen zal rekening moeten worden gehouden met de door de betrokken candidaten of ambtenaren genoten opleiding (Bijbl. no. 4722, 5556 en 5693). Voor hun kunde en geschiktheid zijn echter geen bindende regels bij algemeene verordening gesteld.

De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd, om, wanneer de belangen van dien dienst dat vorderen, de onder hun bevelen gestelde inlandsche ambtenaren, uitgezonderd de inlandsche officieren van justitie, in de uitoefening hunner bediening te schorsen en tijdelijk in het daardoor openvallend ambt te voorzien. Voor zoover betreft personen, die door andere autoriteiten benoemd zijn, geschiedt de schorsing onder nadere goedkeuring dier autoriteiten. Het schorsen van ambtenaren mag niet het karakter hebben van een administratieve bestraffing (Bijbl. no. 2527). Schorsing bij wijze van straf kan alleen worden opgelegd door den Gouv.-Generaal.

Bij Ind. Stb. 1867, no. 10, 1874, no. 94a, 1882, no. 19 en 1902, no. 380 zijn de inlandsche ambtenaren aangewezen, tegen wie geen burgerlijke rechtsvordering of vervolging tot straf mag worden ingesteld dan na bekomen verlof op Java en Madoera van den Gouv. Generaal, daarbuiten van den hoogsten gewestelijken gezaghebber.

De bezoldiging van een aantal inlandsche hoofden en ambtenaren is vastgesteld bij Ind. Stb. 1867, no. 125 en 1870, no. 124, juncto Ind. Stb. 1870, no. 200 en 1871, no. 50 Zie verder de artikelen over afzonderlijke diensttakken en ambten.

Voorschriften op het verleenen van voorschotten aan inlandsche landsdienaren bij verandering van stand- of woonplaats in Ned. Indië zijn te vinden in Ind. Stb. 1902, no. 200, juncto 1911, no. 164. Buiten de daarin bedoelde gevallen worden voorschotten slechts bij uitzondering en na verkregen machtiging van den Gouv. Generaal verkregen. De binnenlandsche verloven aan inlandsche ambtenaren zijn geregeld in het ,,Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en inlandsche burgerlijke landsdienaren in Ned. Indië (Ind. Stb. 1912, no. 198). Buitenlandsche verloven kunnen aan inlandsche ambtenaren

alleen buiten bezwaar van den Lande verleend worden (Bijbl. 6376).

De inlandsche burgerlijke landsdienaren op Java en Madoera hebben ingevolge het bij Kon. besl. van 24 Aug. 1887, no. 18 (Ind. Stb. no. 192, gewijzigd bij Ind. Stb. 1905, no. 527) vastgesteld reglement recht op pensioen na een diensttijd van dertig jaren, zoomede indien zij in of door de uitoefening van hun ambt of ter zake van die uitoefening, ten gevolge van gewelddadige aanranding of verzet of van met gevaar gepaard gaande dienstverrichtingen, wonden of gebreken bekomen hebben, welke hen volstrekt ongeschikt maken langer te dienen. Hun kan na eervol ontslag pensioen worden verleend, als zij een diensttijd hebben van minstens 10 jaren en ongeschikt worden geacht voor verderen dienst, hetzij een diensttijd hebben van ten minste 5 jaren en door welbewezen ziels- of lichaamsgebreken belet worden langer te dienen. Voor een diensttijd van 30 jaren wordt het jaarlijksche bedrag vastgesteld op driemaal de hoogste maandelijksche bezoldiging gedurende vierentwintig maanden genoten. Dit reglement is bij Ind. Stb. 1891, no. 208 toepasselijk verklaard voor de inlandsche burgerlijke landsdienaren in de gezamenlijke bezittingen buiten Java en Madoera.

Aan weduwen van inl. ambtenaren kan bij hooge uitzondering onderstand worden toegekend en daarvoor komen alleen in aanmerking de weduwen (eerste wettige vrouwen) van regenten en enkele anderen bij wijze van gunst, indien daartoe wegens hooge geboorte of politieke overwegingen voldoende reden wordt gevonden.

Het toekennen van wachtgeld aan inl. ambtenaren is geregeld bij Ind. Stb. 1907, no. 344, 1908, no. 108 en 1911, no. 164. Inl. ambtenaren, die in de uitoefening hunner functies zijn geschorst of uit hun betrekking zijn ontslagen onder aanteekening, dat omtrent den aard van dat ontslag nader zal worden beslist, komen voor onderstand bij wijze van wachtgeld in aanmerking.

De vergoeding van reis- en verblijfkosten is voor de verschillende categorieën van inl. ambtenaren afzonderlijk geregeld. Zoo ook de kostuums, statie, enz. Aan inlanders van aanzien kan ter belooning voor bewezen diensten een eereteeken worden toegekend in goud, zilver of brons. Voorts kan aan inlanders de medaille worden toegekend voor moed en trouw, waaraan een geldelijke toelage kan worden verbonden.

Naar aanleiding van een door de Ind. Regeering te kennen gegeven wensch heeft zich op uitnoodiging van den Minister van Koloniën te 's Gravenhage gevormd een commissie van toezicht over zonen van inl. hoofden en andere aanzienlijke inlanders, die in het belang hunner opleiding in Nederland vertoeven.

AMBTSVELDEN. Gelijk men in zelfbesturende landschappen bezoldiging door toekenning van apanages kende en kent (Zie APANAGE), zoo kwam of komt ook in rechtstreeksch gebied bezoldiging van inlandsche hoofden en beambten van gouvernementswege voor door toekenning van voordeelen uit bepaalde stukken gronds. Een enkel maal geschiedde dit in den apanagevorm, d.i. doordat zulke hoofden het recht kregen belasting te heffen van de toegewezen gronden; aldus b.v. was het vóór 1819 en van 1833 tot 1867 voor een aantal regenten op Java (Margadant, Het Reg. regl., III bl. 47). Meestal echter kreeg de titularis een tijdelijk genotdan wel gebruiksrecht op den grond, die dan te

zijnen bate door de onderhebbende bevolking moest worden bewerkt voor den enkelen kost. Een wezenlijk bezit recht, dat dan echter aan veel beperkingen onderworpen is, dus ambtelijk grondbezit, is zeldzaam; men ontmoet het bij de ornamentsvelden van Zuid-Celebes, die immers heeten toe te behooren aan het ornament (het kleinood van den gebiedskring) zelf. Nadeelen van het bezoldigen met ambtsvelden zijn: de groote ongelijkheid en wisselvalligheid der inkomsten, de gereede aanleiding tot knoeierijen, en de bebouwing door telkens andere personen.

Voor de inlandsche gouvernementsambtenaren op Java zijn de ambtsvelden in 1819 afgeschaft door Commissarissen-Generaal (Ind. Stb. 1819 no. 11) in 1832 of 1833 op 's konings last hersteld door Van den Bosch, doch voorgoed afgeschaft op initiatief van Fransen van de Putte in 1867 (Ind. Stb. 1866 no. 3 en 130, 1867 no. 122, vgl. 1870 no. 122). Een overeenkomstige wijze van bezoldiging op de buiten bezittingen blijkt uit het staatsblad slechts indirect voor hoofden in Tapanoeli (Ind. Stb. 1913 no. 128 § 3 onder f), voor gerechtigden op ornamentsvelden in de afd. Makasser en Bonthain (Ind. Stb. 1910 no. 624, 1912 no. 151), en misschien voor Bali en Lombok (Zie beneden).

Ook vele inlandsche gemeenschappen in rechtstreeksch gebied kennen vanouds, wegens het gemis eener kas, een bezoldiging van haar bestuurders en beambten door toekenning van voordeelen uit een bepaald stuk grond, het welk tegenwoordig soms door de bevolking moet worden bewerkt voor den enkelen kost, soms ook door den ambtsdrager zelf bewerkt moet worden. Mogelijk zijn de vroegere tanah oekoeng in de Minahasa aldus op te vatten, zie Adatrechtbundel, IX bl. 23 en 94. Op West-Java zijn zulke ambtsvelden voor dorpsbestuurders zeldzaam, op Middel- en Oost-Java talrijk; vóór de verkiezing van een nieuw dorpshoofd roet wor den herinnerd, hoe het met het recht der leden van het dorpsbestuur op ambtsvelden staat (Ind. Stb. 1907 n° 212 art. 4 naast Ind. Stb. 1906 n° 83 artt. 3 en 13); zie voorts v. Deventer, Economisch overzicht enz., 1904, bl. 18-19, 160 en 172, Hasselman Rapport desadiensten, 1906, bl. 92-96, en Ind.Stb. 1900 n°. 240 artt. 1 en 8. De ambtsvelden op Java en Madoera zijn landrenteplichtig, maar dikwerf wordt hun landrente met of zonder goedvinden der overige grondbezitters of -gebruikers over dezen ɔmgeslagen. De nagari-ordonnantie voor Sumatra's Westkust (Ind. Stb. 1914 n°. 774) zwijgt van ambtsvelden; de inlandsche gemeente-ordonnantie voor Amboina (Ind. Stb. 1914 n°. 629 art. 4) noemt ze evenmin, doch regentsdoesoens d. z. boomgaarden in ambtelijk genot der dorpshoofden op de Ambonsche eilanden worden vermeld in Ind. Stb. 1880 n°. 217 art. 3. Voor Zuid-Bali en Lombok worden ambtsvelden vermeld in de ordonnanties op padjeg en oepeti (Ind. Stb. 1910 n°. 256 naast 1904 n°. 275 en n°. 276 art. 2) als vrijgesteld van die belastingen, doch het blijkt niet, of ook gouvernementsambtena ren ze genieten. De in Ind. Stb. 1906 n°. 83 art. 13 aan dorpsambtsvelden gegeven naam van apanage geeft de bestaande wijze van voordeeltrekking onzuiver weer.

Terwijl voor de gouvernementsambtenaren ambtsvelden zijn tegengegaan, ziet men voor de ambtsdragers in inlandsche gemeenten het omgekeerde. Niet alleen zijn voor de ambtsvelden der dorpsbestuurders in het rechtstreeksch gebied van Java in gewestelijke regelingen somtijds voorzieningen getroffen (vgl. Kol. Versl. 1892 bijl. Q en Eindrėsu

mé III bl. 288–306) en heeft Bijbl. 5558 (van 1901) voor omvang, nieuwvorming en opmeting van deze velden op Java en Madoera een leidraad gegeven, doch Bijbl. 6535 (van 1906) machtigt de residenten aldaar zelfs om voor zulke ambtsvelden gronden af te staan in desa bezit, en sinds 1909 worden buitendien op de Ind. begrooting gelden uitgetrokken om aan desa's voorschotten te verleenen voor aankoop van ambtsvelden (zie Polak, Agrar. regel., 1911, bl. 16-17, 154, 156– 161). Voorts zijn en worden ambtsvelden ingevoerd voor onderwijzers aan desascholen op Java en Madoera en misschien ook voor beambten van het dorpskrediet wezen aldaar, terwijl men ze tevens dienstbaar wil maken aan het desalandbouwonderwijs (vgl. Kol. Versl. 1915 kolom 213–214.)

AMFIOEN. Zie OPIUM.

AMFOAN. Landschap op het eiland Timor, behoorende tot de onderafdeeling West-Midden-Timor der afd. Noord- en Midden Timor, res. Timor en O. Het wordt bestuurd door een Radja, die te Soelo woont en staat onder het direct toezicht van den gezaghebber der onderafdeeling met standplaats Tjamplong. Het is bekend wegens den grooten uit

voer van was.

AMIL (djakatinner). Zie DORPSGEESTELIJKE en ᎠᎫᎪᏦᎪᎢ,

AMNESTIE is een besluit van het politiek gezag, krachtens hetwelk zeker misdrijf of zekere klasse van misdrijven voor hen, welke zich daaraan schuldig maakten, onverschillig of zij al dan niet bekend zijn en onverschillig ook of er reeds eene rechtsvervolging was ingesteld, niet zal opleveren de gevolgen, welke de wet er aan verbindt. In N.I. heeft de Gouv. Gen., in overeenstemming met den R. v. I., het recht daartoe, voor zooveel inl. Vorsten en hoofden betreft. Art. 52 R.R. en Bijbl. no. 737.

AMOENTAI. Onderafdeeling der afd. Oeloe-Soengei van de residentie Zuider en Oosterafd. van Borneo onder een Controleur met standplaats Amoentai, bestaande uit de districten Amoentai, Alabioe en Balangan (zie aldaar). De onderafdeeling omvat het stroomgebied der Balangan rivier en het meren- en moerassengebied van Alabioe en Amoentai. Destreek benoorden de Balanganrivier en tusschen die rivier en de Soen gei Batoe-mandie is heuvel- en bergachtig en voor een groot gedeelte met oerbosschen bedekt. Het overige deel der onderafd. is vlak en bestaat uit uitgestrekte meren, plassen en moeras bosschen (z.g. hapau's). In den Westmoesson wordt deze streek voor het grootste gedeelte onder water gezet door de wateren van de Barito en Negara. In den Oostmoesson worden de drooggekomen velden voor den rijstbouw gebruikt. De groote postweg van Bandjermasin loopt door de onderafd. en volgt, na de moerassen tusschen de Alai en de Negara te heb. ben doorkruist, hoofdzakelijk de Negara (Tabalong) stroomopwaarts van Moeara Roekam via Amoentai naar Kloea. In het district Alabioe is een ringvormige weg voor karrentransport aangelegd, die de grootste kampoengs in dat district met elkaar en met Amoentai verbindt en het zuidelijkst tot Moeara Babirik reikt. Verder bestaan goede karrenwegen van Amoentai naar Lampehong en Pringin, terwijl de wegen van Pringin via Awajan naar Birajang en van Lampehong via Batoe-mandi naar Iloeng in aan leg zijn. Een bestuurstelefoon verbindt Amoentai met Barabai, Tandjoeng en Kendangan.

AMOENTAI. District der onderafd. Amoentai, afdeeling Oeloe Soengei, res. Z. en O. Afd. van Borneo onder het bestuur van een kjai (districtshoofd)

[ocr errors]

met standplaats Amoentai aan de samenvloeing van Balangan en Tabalong gelegen, tevens de standplaats van den Controleur. Voornaamste kampoengs zijn: Amoentai (uit 4 kampoengs bestaande), Kandang Halang,Moeara-Roekam, Palembangan, en Panangkalaan. - De bevolking (Maleiers) bestaat uit landbouwers en handelaren. Een groote, druk. bezochte passer vindt men te Amoentai. Herhaalde misoogsten hebben de bevolking in de laatste jaren verarmd, waardoor telken jare een vrij groot aantal emigreert naar de Straits, Djambi en elders. Voornaamste uitvoerartikel is poeroen, waarvan matten vervaardigd worden. Als middel van bestaan speelt de zoetwatervisscherij een voorname rol. Uitvoer van gedroogde visch heeft echter niet plaats.

AMOENTAI. Onderafdeelings- en districtshoofdplaats in de res. Z. en O. afdeeling van Borneo temidden van moerassen gelegen, met een warm en ongezond klimaat en eene bevolking in 1905 van ruim

2000 zielen waaronder 5 Europeanen en een dertigtal Chineezen. Eertijds de standplaats van een Ass. Resident en het centrum der tabaksplantages in de districten Balangan en Tandjoeng, terwijl er ook garnizoen heeft gelegen, is de plaats na de opheffing van het garnizoen en de liquidatie der verschillende tabaksplantages sterk achteruitgegaan en vervallen. Er zijn thans nog een postkantoor, een groot Gouv.'s zoutverkooppakhuis en een Gouv.'s inl. school der 2e klasse gevestigd. Ook vindt men er een goede pasanggrahan. Geregelde stoombootdiensten onderhouden de verbinding te water met Bandjermasin. De grenzen der plaats zijn vastgesteld bij Ind. Stb. 1888 no. 84.

AMOERANG. Onder-afdeeling van de afdeeling Menado der residentie Menado, bevattende de districten: Romoön Tombassian, Tompaso, Kawangkoan, Sonder, Tombariri en Tonsawang. De standplaats van den Controleur is Amoerang aan de golf van dien naam (zie aldaar). De districtshoofdplaatsen zijn respectievelijk Amoerang, Motoling, Kawangkoan, Sonder, Tanawangko en Tombatoe. De onderafdeeling is zeer bergachtig. Alleen langs de kuststreek en in de valleien der grootere rivieren zijn vlakke voor rijst bouw geschikte gronden. De voornaamste rivieren zijn; de Poigar, de grensrivier tusschen de Minahassa en Bolaang Mongondo, de Ranoiapo (stroom der voorvaderen of goden), de grootste rivier der Minahassa en de Ronawangko. Goede, verharde ofschoon iet

wat zandige wegen verbinden de grootste negorijen met de hoofdplaats. De voornaamste wegen zijn; van Amoerang naar Bojong; van Amoerang naar Pontak; van Amoerang naar Bélang aan de Oostkust gelegen (46 K.M.); van Amoerang naar Tanawangko en door naar Menado langs de kust (57 K.M.), met de zijtakken Tanawangko-Tomohon (24 K.M.) en Toempaan-Kawangkoan (27 K.M.). Het groot aantal kleine stroompjes maakt dat vele bruggen in die wegen noodig zijn. Het bevolkingscijfer bedraagt 60.000 zielen, nagenoeg allen Christenen, die eenzelfde taal spreken, het Tontemboansch (de grootste der vijf Minahassische talen) uitgezonderd het district Tombariri, dat Tomboeloesch en het district Tonsawang, dat Tonsawangsch spreekt. Behalve de gewone gewassen (mais en rijst) wordt hoofdzakelijk koffie geteeld (koffieland Bojong 470 M. hoog). Klappers worden allerwegen door de bevolking bijgeplant.

AMOERANG (van Oewoeran „vindplaats van palmiet" oewoer). Hoofdplaats der gelijknamige

[ocr errors]

afdeeling, zetel van den controleur en van een hulpprediker; met een bevolking van 3000 zielen, waaronder 50 Europeanen, 400 Chineezen en 40 Arabieren, volgens de opneming van 1905. De inl. bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Mohammedaansche en Christen burgers. Handel is er weinig, ofschoon deze plaats door de booten der Paketvaartmaatschappij geregeld wordt aangedaan; de reede is voor alle winden veilig. De netto tonnen-inhoud der binnengekomen en uitgegane schepen afzonderlijk was in 1914384.000 M3. Hoewel door Graafland gerekend tot de ,,villes mortes" der Minahasa, begint de plaats door het snel aangroeiende Chineesche kamp te herleven; het is vooral daaraan te danken, dat de pasar door de omwonende bergbewoners steeds meer wordt bezocht. De enkele openbare gebouwen hebben een zeer eenvoudig aanzien. Van Romoön is Amoerang gescheiden door de rivier Ranojapo (zie aldaar), die aan hare monding ruim 60 Meters breed is. De verbinding wordt gevormd door een groote, ijzeren brug.

AMOERANG (BAAI VAN). Een 7 K.M. breede baai, met steile kusten en groote diepten, aan de N.kust van Celebes. In het Z.O. gedeelte ligt, aan een beschut gedeelte der baai, de plaats van dien naam, waar men zelfs tijdens zware barat-buien veilige ankerplaats heeft. Zie Zeemansgids O. I. Arch., dl. IV.

AMOK. Toestand van zenuwachtige overprikkeling, waartoe de inlander zich soms opwindt, hetzij door overmatig gebruik van opium, hetzij door toe te geven aan zijne hartstochten, als toorn, enz. en waarin hij met of zonder onmiddellijke aanleiding of provocatie in woede ontsteekt, een wapen grijpt en iedereen, die hem in den weg komt doodt of verwondt, tot hijzelf onschadelijk wordt gemaakt. Iemand, die in dien toestand verkeert noemt men amok-maker. In het Maleisch en Javaansch wordt amoek als een stamwoord beschouwd. De ware stam is echter wōk, dat in het Oudjavaansch „verwoede aanval" beteekent en waarvan amök een werkwoordsvorm is. Tot het vangen van amok-makers bedient men zich van vorken (Jav. tjanggah, Soend. tjagak) met tanden of dorens, die in de wachthuizen (Jav. gěrdoe) bewaard worden. Zie Mayer, Een blik in het Javaansche volksleven, pag. 9, afbeelding. Hierbij vergelijke men ook het groote artikel Amuck in Yule and Burnell's Glossary of Anglo-Indian words (1886), p. 12-16.

AMOMUM, verschillende soorten, fam. Zingiberaceae. Hanggasa (SOEND.), Wresah (JAV.). Tepoes (JAV., SOFND., MAL.,). Kruidachtige planten met bebladerde, niet-bloeiende stengels, en aparte, uit den wortelstok te voorschijn komende onbebladerde bloeiwijzen. De vruchten zijn een bekende specerij en worden ook wel als geneesmiddel gebruikt. Ook andere deelen van de planten dienen als medicijn. In het algemeen worden de soorten van dit geslacht niet goed van elkaar onderscheiden, en zelfs wordt Amomum met andere geslachten der Zingiberaceae verward.

AMOMUM CARDAMON Willd. (Amomum Cardamomum Willd. Alpinia striata Hort.) fam. Zingiberaceae. Kardamoenggoe (MAL.) Kapoelaga (JAV. MAL.), Hanggasa lemboet (SOEND.). De ronde vruchten van deze plant komen in den handel in kleine ineengedrongen trosjes. Ze worden wegens de zaden door de inlanders tegelijk met de sirih gekauwd. Ook het kruid en de wortel zijn een inlandsch geneesmiddel. De vruchten moeten niet verward worden met die van Elettaria Cardamomum, die ingevoerd worden en kapol Sabrang heeten.

AMORPHOPHALLUS CAMPANULATUS Bl., fam. Araceae. Ileus, Atjoeng (SOEND.), Badoer (JAV.), IlesIles (JAV.). Waloer (JAV.). Kruidachtige plant met een zeer groote wortelknol, die wel eens, ondanks zijn scherpen smaak, gegeten wordt. Uit dezen knol ontstaat beurtelings een zeer groot blad met een gevlekte bladsteel of een bloeikolf, waarvan de scheede ongeveer 30 c.M. lang is.

AMORPHOPHALLUS VARIABILIS BI., fam. Araceae. Atoerboeng (MAL.), Kembang bangah (JAV.). Veel gelijkend op de vorige soort, maar kleiner. De bloeiende plant geeft een sterke lijkenlucht van zich.

AMPALONG. Zie KARPERACHTIGEN.

AMPAS. Afval. Als handelsterm bekend in suikerfabrieken.

AMPAT ANGKAT (IV Angkat), district in OudAgam (zie aldaar).

AMPEL. Het Noordwestelijkste (Soesoehoenansche) district van de afdeeling Bojolali, residentie Soerakarta, met de onderdistricten Ampèl, Selo en Tjěpògò. Einde 1905 had het ruim 34.000 inwoners, waaronder 74 Europeanen en 64 Chineezen. Het landhuis Ampèl op het gelijknamige, thans door den Soesoehoenan voor eigen rekening geëxploiteerde land gelegen nabij den grooten postweg van Salatiga naar Soerakarta, is tijdens den Javaoorlog door den Heer Dezentje versterkt en door wallen met bastions, die nog onderhouden worden, omgeven, zoodat het op een klein fort gelijkt. Het belangrijkste deel van dit land is sedert eenige jaren in een bloeiende thee-onderneming omgezet. Overigens worden er evenals op de overige in dat regentschap, grootendeels op de hellingen van den Meraboe, gelegen ondernemingen, in hoofdzaak koffie, daarnevens cacao, kapok, peper, notemuskaat, cubebe en enkele andere gewassen geteeld. De hoofdplaats van het district is gelijknamig.

AMPEL (district van Soerakarta). In dit district komt eene enclave voor van het district Tengaran, residentie Semarang, omvattende 3 aaneengesloten Gouvernements-desa's.

AMPEL, in de residentie Soerabaja, thans een armoedige wijk van de hoofdplaats van dat gewest, bevatte vroeger de meest beroemde Mohammedaansche school van Java, gesticht door Raden Rachmat, ook wel Soenan Ampèl (Ngampel) genaamd, wiens graf daar nog wordt aangewezen, nabij de zeer oude messigit, met hoogen mina

ret.

[ocr errors]

AMPENAN. Havenplaats — de voornaamste van het eiland aan de Westkust van Lombok, landingsplaats der expeditie in 1894 en eerste standplaats van den Assistent-Resident van Lombok. Het is thans een net plaatsje, alwaar zich vrij vele Chineesche handelaren en eenigen van anderen landaard o.a. Armeniërs, gevestigd hebben. De reede is zeer goed, in den Zuid-Oost moesson volkomen beschut. Ampenan is het uitgangspunt van den grooten weg, die via Mataram, Tjakra Negara, Narmada en Selong dwars over het eiland loopt en te Laboehan-Hadji aan de Oostkust eindigt. In 1914 bedroeg het aantal aangekomen en vertrokken stoomschepen 157 (621.628 M3), in 1913 was dit getal 171 (647.096 M3). Zie verder LOMBOK.

AMPENAN-OOST, Sasaksch district van de onderafdeeling West-Lombok, afdeeling Lombok, residentie Bali en Lombok.

AMPENAN-WEST, Sasaksch district van de onderafdeeling West-Lombok, afdeeling Lombok, residentie Bali en Lombok.

AMPHIBIEËN (Tweeslachtige Dieren). Klasse van koud bloedige, gewervelde Dieren met naakte huid, die gedeeltelijk aan het water-, gedeeltelijk aan het landleven aangepast zijn. Gepaarde ledematen, indien aanwezig, als vijf (of vier-) teenige pooten ontwikkeld; kaakapparaat door middel van een vierkantsbeen (quadratum) aan den schedel verbonden, twee achterhoofdsknobbels aanwezig evenals bij Zoogdieren; kieuwademhaling bij larve aanwezig, soms ook blijvend; het hart bezit één kamer en twee boezems, zoodat aderlijke en slagaderlijke harthelften onvolledig gescheiden zijn, en een sterke menging van beide bloedsoorten plaats heeft; de nieren, die door open trechters met de lichaamsholte in verbinding staan, monden door middel van primaire urine-leiders tezamen met het geslachtsorgaan in het einde van den darm uit (Cloaca). Ontwikkeling door middel van gedaante-verwisseling, meestal door kieuwen ademhalende waterlarve aanwezig, geen primaire eivliezen, (zie ook onder KRUIPENDE DIEREN).

De tegenwoordige levende Amphibiën worden in drie orden verdeeld:

I. Gymnophiona (zie aldaar) of Blind woelers. Blinde, pootlooze, wormvormige en gravende dieren met kleine schubben en korten staart. Deze orde wordt in den Archipel spaarzaam vertegenwoordigd door 2 soorten uit Sumatra.

II. Urodela of Gestaarte Amphibiën (Salamanders). Langgerekte waterdieren met korte pooten en goed ontwikkelden staart. Deze orde komt in onzen Oost niet voor. maar bezit een enkele vertegenwoordiger in A. Indië (Amblystoma).

III. Anura of Staartlooze Amphibiën (kikvorschen in ruimen zin (zie aldaar). Lichaam kort en gedrongen; staart ontbreekt; ledematen goed ontwikkeld, vooral de achterste, welke in hoofdzaak voor springende of zwemmende voortbeweging zijn ingericht; trommelholte, trommelvlies en buis van Eustachius altijd aanwezig. Van deze orde komen talrijke vertegenwoordigers in onzen Oost voor, waaronder vele boomvormen.

Algemeene litteratuur over Amphibiën: G. A. Boulenger. Catalogue of the Batrachia gradientia and the Batrachia apoda in the British Museum. London, 1882; Catalogue of the Batrachia Salientia in the British Museum. London, 1882. - H. Gadow. Amphibia and Reptiles. Cambridge Natural History. Vol. VIII, 1901.-J. T. Cunningham and G. A. Boulenger. Amphibia, uit Cunningham. Reptiles, Amphibia, Fishes and Lower Chordata. London, 1912. F. Werner. Lurche und Kriechtiere, Bd. I uit Brehm's Tierleben, 4 Aufl., Leipzig und Wien, 1912.

AMPHITRITE-BAAI. Een 34 K.M. breede, grootendeels ondiepe baai aan de O.kust van Sumatra op ongeveer 0° 10' Z.Br., waarin verscheidene rivieren uitloopen. De voornaamste van deze is de Indragiri, welke een groote delta vormt. Zie Zeemansgids O. I. Arch. dl. II.

AMPIBABO, zelfbesturend landschap, behoorende tot de onderafd. Parigi (zie aldaar), der afd. Midden Celebes, residentie Menado, onder een zelfbestuurder, die niet door een hadat wordt ter zijde gestaan; de bevolking telt ruim 1500 zielen, w.o. den stam der Tolole, die zich gevestigd heeft in de gelijknamige kampong en langzamerhand in de andere bevolking wordt opgenomen. Het landschap was vroeger met Moöetong bondgenootschappeijk verbonden. (Med. Enc. Bur. deel II bl. 168 e.v.).

AMPILAN zijn waardigheidsteekenen, die den Soe

soehoenan van Soerakarta en den Sultan van Djokjakarta bij plechtige gelegenheden achterna gedragen worden. Zij zijn bijna alle voorvaderlijke erfstukken; men vindt daaronder in Djokjakarta een groote ronden, zilveren trommel, die het kinderspeelgoed van een der vroegere Sultans bevat; een gouden waschkom en waterkruik, enz. Eene opsomming dier ampilan wordt aangetroffen voor Djokjakarta bij Groneman: In den Kraton te Jogjakarta p. 15, en voor Soerakarta. (met afbeeldingen) in Bijdr. t. d. t. 1. en vlk. IIe R. II p. 358. Zij moeten niet verward worden met de eigenlijke rijkssieraden, waartoe de oe patjara behooren.

AMPO. Zie AARDE (EETBARE).

AMPOK. Maleische naam voor een Baard vogel, Xantholaema haematocephala; in Deli bij de inboorlingen aldaar Tjanda.

AMSTERDAM. Eilandje benoorden kaap Oentoeng Djawa, die de westelijke hoek van de baai van Batavia vormt, waarom het eiland bij de inlanders bekend is onder den naam van Poeloe Oentoeng Djawa. Het is slechts door enkele visschers bewoond.

Onder den naam „Koning Amsterdam" is een der Vorsten van Ternate, Kaitjil Sibori, bekend. Zie TERNATE (GESCHIEDENIS).

AMULETTEN. Zie FETISISME.

ANACARDIUM OCCIDENTALE L., fam. Anacardiaceae. Djamboe Monjet, Gadjoes (MAL.), Djamboe Mete (JAV.). Boom uit Zuid Amerika, in alle tropische landen gekweekt. De leerachtige bladeren komen gedroogd als Folia Anacardii in de apotheek voor, en zijn een geneesmiddel bij huidziekten. De niervormige vruchten zitten op een verdikte, eenigszins peervormige, sappige vruchtsteel, die uit een vergroeiing van bloembodem en bloemsteel ontstaan is, en eetbaar is, evenals het zaad. De secretieholten van den vruchtschil bevatten Cardol, een olieachtige, sterk blaartrekkende vloeistof, benevens harsżuren en looistoffen. Wegens het Cardolgehalte worden de vruchten onder den naam van Fructus Anacardii occidentalis in de apotheek gebruikt. Ze zijn ook bekend onder den naam van Atjeh-nooten, Apenooten en West-Indische olifantsluizen.

ANALABOE. Zie MEULABOH.

ANAMBAS-EILANDEN. Groep eilanden gelegen in de Chineesche zee tusschen 2°40′ en 3°30′ N.B. en 105°35′ en 106°30′ O.L., deel uitmakende van de Poelau Toedjoeh (zie aldaar). Het hoofdbestaan van de bevolking is tegenwoordig de klappercultuur; het bouwen van prauwen, het verzamelen van zeeproducten als waardevolle schelpen en tripang zijn slechts neven bedrijven; ook de vischvangst beteekent niet veel.

ANAMIRTA COCCULUS. Zie KOKKELKOR

RELS.

ANANASSA (Ananas). Zie NANAS.

ANAOE (MAL.). Zie ARENGA SACCHARIFERA. ANAPHALIS, fam. Compositae. Sendoro, Sindoro (JAV.). Overblijvende wollig behaarde kruiden of heesters, waarvan eenige soorten bijna uitsluitend in het hooggebergte van verschillende deelen van den Archipel worden aangetroffen. Bekend is vooral A. javanica, die op den top van den Pangerango in groote hoeveelheden voorkomt en wel eens de Javaansche Edelweiss genoemd wordt.

ANAS. Landschap ten O. van Amanatoeng (zie aldaar) behoorende tot de onderafdeeling MiddenTimor afdeeling Noord en Midden Timor. Het was te voren een deel van het onder Beloe ressorteerende Waiwihoe-Waihale en door dit landschap

« SebelumnyaLanjutkan »