Gambar halaman
PDF
ePub

niërs en, aan de kust, Boegineezen en Makassaren, die hier als handelaars en visschers, vroeger ook als zeeroovers, den kost verdienen en langs de La Solo, te Poehara en Lepo Lepo (Z.W. van Kendari) ook in het binnenland te vinden zijn. In de bosschen leven veel anoa's, herten en koeskoesen.

Te Kolaka begonnen de Sarasins hun belangrijke reis door Zuidoost-Celebes in 1903. Aan de kust namen ze duidelijk positieve niveauverandering waar; in een 20-tal jaren was een kuststrook van ± 500 M. breedte onder water gekomen en de flora verder naar binnen sterft weg door het binnendringende zeewater; deze daling is waarschijnlijk de voortzetting van de vorming der Mengkoka baai, waarin Kolaka gelegen is;de eilandenreeks daarvoor, waarvan het grootste Padamarang heet, is blijkbaar een verzonken N.W.-Z.O. gerichte bergketen. Achtereenvolgens trokken ze over bergruggen en door dalen, die bewoond waren door den Toradjastam Tomekonka, lichtbruin van kleur en niet groot, sterk gelijkend op de Boegineezen. Enkele dalen tusschen de ketens zijn stellig eenmaal meren geweest, bijv. het landschap Lambo en de vlakte van Tinondo, die beide afvloeiing hebben naar de rivier van Pasaloi, welke den mond bezuiden Kolaka heeft. Iets verder Oost waarts ligt de bergrug Nangeoe (260 M.), die als grens geldt tusschen Konawi en het gebied, dat de suprematie van Loewoe erkent. De eerste rivier, die hier afvloeiing naar het oosten heeft, heet Simboene; zij stroomt, evenals de daarop volgende Ahoea, waarschijnlijk naar en door het Opa moeras. In de centrale vlakte kwamen de reizigers met hun gezelschap het eerst in het landschap Lamboeja, waar bijna alle bewoners gevlucht waren; aan de Westzijde zagen ze tegen het N.W.-Z.O. loopende Tomosi gebergte omhoog. In de Konawi vlakte wonen de Tokea, ook klein als de Tomekonke. Wat kleeding betreft, beginnen hier de schaamgordel en de foejakleeding te wijken voor Boegineesche kleederdrachten.

Ten Zuiden van de vlakte verheft het gebergte zich op de kaart van Treffers nog tot 500 M.; aan de Zuidkust, langs straat Tioro, liggen eenige Boegineesche kustkampongs. Het Zuidoostelijk schiereiland Kolono is aan de Westzijde door de gelijknamige rivier zeer afgezonderd en is nog weinig bekend; aan de Zuidkust ligt Laboean beli, een stapelplaats voor rotan, die in 1909 bezocht werd door Dr. Joh. Elbert (als leider der ,,Sunda-Expedition"). Aan de Oostzijde van het schiereiland ligt het eiland Wowoni.

Het Zuidwestelijk schiereiland, benevens de eilanden in het verlengde van den Zuidoostarm, zijn van Juli-October 1909 voor een deel bezocht door genoemder Dr. Joh. Elbert (zie blz. 446 hiervoren). Wat het hoofdeiland betreft, deed Elbert een tocht dwars door dat schiereiland van Doealo, tegenover het eiland Kabaëna, naar Kolaka. Het Zuidoostelijk deel er van heet, naar een dorp aan Straat Tioro, Roembia, in het Zuiden bergland, in het Noorden vlakte. Zuid-Roembia bestaat uit een systeem van schubsgewijze over elkaar geschoven bergschollen, die zich in den Tankeno (zie Elberts kaart Fig. 131) in een wigvormige korst groepeeren; de Zuidelijke vleugel bestaat uit drie evenwijdig loopende gebergten, die grenzen aan Straat Roembia tusschen Celebes en Kabaëna, de Noordrand daalt af naar de Roembia vlakte. Op de vlakte van Roembia volgt het bergland van Mengkoka. De bewoners van Roembia en, ten Westen ervan, Poleang, zijn de Maronenen (zie aldaar).

De eilanden in het verlengde van den Zuid-oost

arm zijn: Kabaëna, Moena en Boeton met bijbehoorende eilanden, benevens de Toekang Besi eilanden (zie op die namen en Elbert's kaart no. 3).

e. de ZUIDARM. Het noordelijk deel, met het hooge Latimodjong gebergte als kern, werd reeds behandeld bij Midden-Celebes, waarmede het onmiddellijk samenhangt. Daarop volgt Zuidwaarts eene laagte, de depressie van de meren Tempe en Sidenreng, die nog in den jong-tertiairen en kwartairen tijd onder den zeespiegel lag en het overige Zuid-Celebes tot een afzonderlijk eiland of groep van eilanden maakte. We zullen de laagte volgen van de bocht van Pare Pare (of Soepa) naar den mond der Tjenrana. Aan de kust, in den achtergrond der ruime baai, aan welker noordkust Soepa en aan welker oostkust Pare Pare ligt, maakt men kennis met neogene koraalkalk. De waterscheiding van de kleine kustrivieren met de laagte der genoemde meren wordt gevormd door het Paria gebergte, op deze route met eene hoogte van 265 M.; de Westkant is zacht glooiend, de Oostkant scherp getakt; bij Masepe, aan de Westzijde van het meer van Sidenreng, komen warme bronnen voor. Zoowel die scherp getakte oosthelling als de warme bronnen wijzen op den breukrand van een centrale laagte, die van het Latimodjang-gebergte in het Noorden tot den vulkaanklomp van den Lompo Batang in het Zuiden in de lengte door het Zuidelijk schiereiland gaat. Ze is 27 uren gaans lang en 4 à 5 uren gaans breed; de oppervlakte bedraagt 5000 K.M2. De laagste deelen er van zijn de ondiepe bekkens der genoemde meren, die van het Noorden in den natten moesson gevoed worden door de Bila, welke van het Latimodjong gebergte komt, eerst Westwaarts gaat, als wilde ze naar de Saädang, maar met een scherpe kniebocht ombuigt naar 't Zuiden en langs de gelijknamige plaats de laagte doorstroomt, van het Zuiden door de nog langere en eveneens waterrijke Walannaë, die haar water vooral van de vulkanen in 't Zuiden verzamelt. Het meer Tempe en het meer Sidenreng behooren tot de moesson-meren (Pet. Mitt. 1893). Ze bevatten in den drogen moesson weinig water, maar hebben toch afvloeiing naar de naaste rivier; in den natten moesson, als de rivier het water niet vlug genoeg kan afvoeren, loopt het uit deze naar de meren, die zich dan sterk uitbreiden en het water bewaren tot den tijd, dat de standen der rivieren met het eindigen van den regentijd weer dalen en het water uit de meren kan wegvloeien. Men kan ze dus gelijkstellen met de meren langs de midden-Mahakam op Borneo, die langs de Jangtsekiang in China, enz. Het meer Sidenreng heeft in gewone tijden afvloeiing naar het meer Tempe door de Lasassan-riwoe. Wanneer in den drogen tijd een gedeelte der meren droog valt, wordt dit wel met djagoeng en padi beplant (Zie TEMPE-MEER en SIDENRENG-MEER). Uit het Tempe meer stroomt de Tjenrana (v. d. Weyden, Ind. Mil. Tijdschr. 1905, 683, noemt de afvloeiing uit het meer naar de Tjenrana Salo Menrelang) door het Oostelijke heuvelland naar de golf van Bone. Even beneden de uitmonding uit het meer ontvangt de Tjenrana van rechts de Walannaë, terwijl de Bila in het meer stroomt. De waterrijkste bijstroom der Walannaë is de Assoempatoe, die ook in het gebied der zuidelijke vulkanen ontspringt en beneden Liboeroeng, dat Zuidoostwaarts door een bergweg met Balangnipa is verbonden, in den hoofdstroom valt. Van Liboeroeng af heeft de centrale laagte een breedte van 25 K.M. Bij Oedjoeng, wat verder benedenwaarts, begint de weg, die links van de rivier de

vlakte doorsnijdt, bij Singkang aan den mond der Walannaë, de Tjenrana snijdt en eerst bij Bolamalimpong Oostwaarts de vlakte verlaat om over het oostelijk gebergte de kuststreek der golf van Boni te bereiken en die te volgen tot Paloppo. Naarmate de Walannaë het Tempe meer nadert, wordt het dal breeder; aan de Westzijde, ten zuidwesten van het meer, verdient Sopeng vermelding. De Walannaë en de Bila brengen in den natten moesson met het water veel slib in de meren, zoodat ze gaandeweg ondieper worden. Vroeger waren ze stellig één, nu zijn het in den drogen moesson niet veel meer dan moerassen. De Walannaë heeft haar hoogsten waterstand van half December tot half April, ze is in den West moesson een wilde onbevaarbare stroom en de enkele waadbare plaatsen zijn dan slechts met levensgevaar te passeeren; haar breedte wisselt van 70-150 M.; alleen van Sangkang tot Atakka, een afstand van ± 45 K.M., is ze voor kleine prauwen te gebruiken. De Tjenrana is 100 à 150 M. breed, hoogstens 5 M. diep en stroomt met een snelheid van 70 c.M. in de seconde; bij niet te lagen waterstand kunnen vaartuigen van 6 à 7 voet diepgang tot Pampanoea, sloepen der marine tot Tempe varen; als ze beter bevaarbaar kon worden gemaakt, zou ze voor den maïsafvoer groote beteekenis kunnen krijgen. De vroegere aanwezigheid der zee in de laagte der meren is op directe wijze aangetoond door Prof. Max Weber, die verschillende achtergebleven zeedieren in de meren verzamelde. Ook is het water van vele bronnen in den omtrek nog brak.

Van de Pare-Pare-baai Zuidwaarts steken hier en daar harde kalksteen rotsen den kop omhoog. De meest bekende vindt men bij Maros, ten Noordoosten van Makasser, en naar deze plaats duidt men ze aan als kalksteen van Maros. (Zie Verbeeks Molukkenverslag, bijlage II, fig. 45). Binnenwaarts stijgt de piek van Maros of G. Saraoeng, een jonge vulkaan, tot 1375 M. omhoog. Nog wat verder, in het stroomgebied der Walannaë, ontdekten de Sarasins het typische kalksteenlandschap Lamontjong (zie: Reisen in Celebes II, 267 en kaart X) met de holenwoningen der kleine Toala's (zie aldaar). Lamontjong is veel woudrijker dan de omgeving. De gevonden beenderen in de holen bewijzen, dat ze nog jong zijn. (Zie literatuur a/h slot). Een tweede hooge top verder zuidwaarts doet zich als vulkaan voor, maar bleek bij de bestijging door de Sarasins (April 1902) dien naam niet te verdienen; hij heet Bowonglangi; wel bestaat hij uit vulkanisch gesteente, maar dit vormt slechts kammen en spitsen, die uit de kalksteenmassa's opstijgen; de hoogte werd door de genoemde onderzoekers bepaald op 2005 M.

In het Zuidelijk uiteinde van den Zuidarm wordt het landschap geheel beheerscht door den 3042 M. hoogen Lompo Batang of piek van Bonthain (Bantaeng) (zie aldaar), in welks beeld vooral de Sarasins klaarheid hebben gebracht. (Zie kaart XI in deel II der „Reisen in Celebes"). Uit den Brooke-krater van die Piek komt een der bronrivieren van de Sapanang, uit den tweeden krater, den Warburg's Krater, de hoofdbron der Bialowe, die ook een rechterbijst room uit den Brooke-ketel opneemt; de Sapanang en Bialowe gaan beide naar de Zuidkust; de eerste mondt uit bij Djeneponto, de laatste even ten Oosten van Bont hain. Uit den hoofdkrater, gelegen aan de noordzijde der twee genoemde, komt de voornaamste bronrivier, de Beerang, welker groote delta we straks in de vlakte weer zullen ontmoeten; ze ontvangt veel water van de hevige onweders, die van October tot Augustus bijna dagelijks zich in den

krater uitstorten en een stroom van rolsteenen naar de vlakte voeren; na 11 uur voormiddags loopt men in de genoemde maanden steeds gevaar bij het oversteken der rivier door een bandjir te worden verrast.

Het water der Oost- en Noordhelling gaat zoowel naar de Zuid- als de Oostkust, aan de Noordzijde meest naar de Tangka, die beneden Balangnipa in zee valt. Aan de Westzijde, in Gowa, is verder nergens vulkanische werking te bespeuren; zelfs zijn er geen warme bronnen. Zwavel in natuurlijke kristallen zou, volgens berichten van Inlanders van Raoeloe, nog tot voor korten tijd gevonden zijn bij Parang Keekee (district Boeloe Tanah); v. Marle, die deze streek beschreef (zie beneden), vond ze echter niet. IJzer, verbonden met zwavel tot pyriet of met zuurstof tot magneetijzererts, komt echter, volgens hem, veel voor, het laatste vooral op het Pangkalaëng gebergte (district Borisallo).

De vlakte aan de Westzijde van den Lompo Batang behoorde vroeger grootendeels aan het eenmaal machtige rijk Gowa. Het werd beschreven door V. J. van Marle (T. A. G. 1901 en 1902), destijds le luitenant bij den Topographischen dienst van Ned.-Indië. De vlakte is zeer jong; koraalbanken aan de kust, tot 35 M. hoog, wijzen op recente opheffing. De hoofdrivier, de Beerang, ontspringt, zooals boven vermeld werd, in den hoofdkrater van den Lompo Batang, een der deltaarmen, de Sanrabon, vormde over een groot deel de Zuidgrens van het rijk in de vlakte; de zelfstandige rivier de T llo, misschien eenmaal met de Beerang verbonden, was in de vlakte aan de Noordzijde voor een groot deel de grens. In de Beerang, voor verreweg het grootste deel een woeste bergstrocm, vindt men de laatste stroomversnelling bij Boelakang; daar is de hoogte nog slechts 2 M. boven de zee, zocdat de rivier in den benedenloop weinig verval h、 eft. Maar ze stroomt veider beneden waarts nog tusschen 6 tot 15 M. hooge oevers, zoodat de irri atie der rijstvelden uit de Beerang zeer bemoeilijkt wordt. Door eene kunstmatige leiding, die gaandeweg wordt verbeterd, heeft de laatste radja hierin trachten te voorzien. Tot Boclakang wordt de rivier, ook in den drogen tijd, bevaren door zoogenaamde lippa-lippa's (uit een boomstam vervaardigde booten van 3 à 4 M. lengte); tot daar is de breedte meer dan 120 M.; in den regentijd wast de rivier soms 10 M., zc odat de lage streken heinde en verre onderloc pen en er zich nieuwe rivierarmen vormen. De moessons zijn in deze kust vlakte scherp gescheiden ;de westmcesson is zeer stormachtig en regenrijk, de oost moesson zeer droog en, vooral na Augustus, zeer heet. In de hooge berglanden treft men een zeer eigenaardig klimaat aan; als regel volgen zij het klimaat der westkust, doch or dervinden den invloed van dat der Oostkust, hetwelk juist daaraan tegengesteld is. In de Noordelijke vlakte staat alles benoorden de terrein verheffingen van Bisei enz. in den regentijd onder water. Het zeer beperkte verkeer heeft plaats met prauwen. De Zuidelijke vlakte is ook wel drassig geworden, maar de galangans zijn hoog en soliede genoeg om boven water en in stand te blijven. De Noordwestelijke districten alleen worden, vooral bij hooge zee, overstroomd. In de berglanden worden tijdens den regentijd de bewoners in hun woningen opgesloten of bepaalt zich het verkeer tot kleine afstanden. Niet dan noodgedwongen waagt men zich op reis en trotseert men de gezwollen beken en rivieren. De groote rivieren vormen maanden lang onoverkomelijke hindernissen. Tijdens de droogste maanden waait een droge warme wind (baroeboe), die asthma ver

wekt. Over 't geheel is, volgens Van Marle, het klimaat echter zeer gezond te noemen. De meeste menschen wonen in de vlakte; de bevolking aldaar werd door v. Marle geschat op 34000, die van het bergland op 19000 zielen; in de vlakte is het deel bezuiden de Beerang aanzienlijk dichter bevolkt dan het deel ten N. er van (22000 tegenover 12000). De dichtheid per K.M2. is in de vlakte bezuiden de Beerang 87, benoorden die rivier 55, in het bergland bezuiden de Beerang 132, benoorden die rivier 11. Het hoofd* product in de vlakte is rijst; in 't bergland krijgen ook de tweede gewassen (aardappelen, boontjes, aard- en peulvruchten) beteekenis. In verband met den rijst bouw is in het zuidelijk deel der vlakte de karbouwstapel zeer aanzienlijk. De talrijke paarden zijn van het Makassaarsche ras. Wegen, geschikt voor het vervoer per as, zijn : de groote post weg van Makasser naar Takalar en de weg van Makasser over Djongaja naar Pandang Pandang, ook over Djongaja en Goenoeng Sari naar Padjai Paa. Van de producten uit het plantenrijk verdienen naast rijst en de vorengenoemde tweede gewassen vermelding: tabak, koffie, bamboe, klappers en verschillende vruchten.

Van de vlakte van Gowa Noordwaarts wordt de kustvlakte gaandeweg smaller, maar is vrij dicht bevolkt. Hier ontmoeten we Makasser (zie aldaar). De reede wordt beschut door tal van eilandjes, behoorende tot den Spermonde-archipel, een wolk van koraalriffen, die in den natten moesson de kracht der golven breken. Aan de zuidkust zijn de belangrijkste plaatsen: Djeneponto, dicht bij den mond der Sapanang, Bonthain (Bantaëng) en Boelcekoemba (zie aldaar). Hoog tegen den Lompo Batang, op 1150 M. hoogte, ligt het gezondheidsetablissement Lokka, in Binamoe, met stoeterijen van half wilde paarden; 280 M. boven de plaats verheft zich de parasietische vulkaan Lokka, om den platten rug door onze matrozen ,,Doodkist" genaamd (zie foto 111 in de Sarasins,,Reisen in Celebes"); op den kraterbodem ziet men prachtexemplaren van spiraalvormig gedraaide vulkanische bommen (foto 112). In de buurt van Lokka vindt men ook, bij Bi-Sappi, een 80 M. hoogen waterval. Aan de Oostzijde van het Zuidelijk schiereiland zet een uitlooper van het Latimodjong gebergte zich tot in de merenlaagte voort. Bezuiden de Tjenrana verheft zich het Oostelijk randgebergte der Centrale laagte en stijgt in het Zuiden tot ver boven 2000 M. (de Kalamisoe 2222 M.); in de onderdeelen is dit gebergte nog weinig bekend.

Bezuiden de afdeeling Loewoe, die reeds bij Mid-den-Celebes werd behandeld, volgt hier de nieuwe afdeeling Boni, genoemd naar het landschap Boni, (zie aldaar). De kust vlakte is 7 K.M. breed, ten deele moerassig en met nipahbosschen bezet; langs de kust vindt men koraal- en modderbanken. Bekende reeden zijn die van Badjowe (of Badjoa) en Palima (in de delta der Tjenrana). Het bergland verder naar binnen stijgt hier en daar tot 800 M.; volgens de Inlanders bevat het op enkele plaatsen goud en ijzererts. De rijst, die hier wordt gekweekt, is niet van de beste kwaliteit; in de bergstreken is djagoeng het hoofd voedsel. Aan de rivieroevers kweekt men tabak voor eigen gebruik, hier en daar ook suikerriet. Men vindt in de moerassige streken en aan de oevers der rivieren uitgestrekte nipahbosschen. Van de kustrivieren in dit gebied vermelden we de Patiro, die een delta heeft gevormd, welke als T. Patiro in zee uitsteekt.

De Zuidoost punt van den Zuidarm is beter bekend dan de kuststreek verder Noordwaarts. Ten N. van Boeloekoemba verheft zich de Bangkemboeki of

Slangenberg tot 342 M. hoogte; de weg, van deze plaats uitgaande, bereikt bij Kadjang de Oostkust; van af de Tirobaai treden kalksteenen op, die zich verder overal aan de Zuidoostpunt vertoonen evenals op het eiland Saleyer (zie aldaar).

Klimaat. Wat het klimaat van Celebes in het algemeen betreft, verwijzen we naar het artikel KLIMAAT voor geheel Ned.-Indië. Voor de onderdeelen is hier en daar een en ander besproken bij de beschrijving der verschillende deelen.

Planten en dieren; producten. De flora van Celebes is nog weinig bekend. Wel zijn er in de onderzoekingen der laatste kwarteeuw belangrijke mededeelingen te vinden omtrent enkele soorten en geslachten, maar van een systematisch overzicht van het geheele eiland is nog geen sprake. Alleen de Minahasa maakt eene uitzondering (zie boven: Ontdekkingsgeschiedenis). Intusschen blijkt uit de nog onvolledige gegevens wel, dat Celebes, zooals alle andere eilanden van den Archipel, in zijn geheel tot het Maleische floragebied behoort, en dat eene scherpe scheiding tusschen de flora van Celebes eenerzijds en die van Borneo anderzijds niet bestaat. Toch is het aantal endemische soorten in Celebes, naar het schijnt, zeer groot. Zie artikel PLANTENGROEI.

Voor de dierenwereld zie men het artikel FAUNA. Wat de producten betreft, die Celebes levert voor handel en verkeer, verschillende daarvan werden reeds genoemd in de land beschrijving; op enkele valt nog nader de aandacht.

Van cultuurproducten voor de Europeesche markt is op Celebes nog zoo goed als geen sprake; vermelding verdienen alleen koffie, kofjo en copra. De koffie is een tijdlang van Gouvernementswege gekweekt (sedert 1822) in de Minahasa, maar de cultuur is er, als op Java en elders gaan kwijnen en ten slotte opgegeven. In het Latimodjong gebergte en aangrenzende terreinen wordt nog wel koffie gekweekt en met goed gevolg, maar de hoeveelheden zijn gering. In Gowa, waar de bodem der bergstreken voor de teelt zeer geschikt is, is de koffie nog wel niet geheel verdwenen, doch de cultuur is kwijnende; enkele kleine tuinen komen voor in Enre en Kindang, Boeloe Tanah, Raoeloe, Prigi, nabij Malakadji, Garintong, Limba en Pao; de beste vindt men in Pao nabij Soeka en Patoenga; oorzaken van het verval der eertijds vooral in Pao, Boeloe Tanah, Enre en Kindang bloeiende teelt zijn de hebzucht der vorsten, die de teelt gehaat maakte, de mishandeling der boomen bij het plukken en het absoluut gemis aan verzorging. De koffo (zie aldaar) of de zoogenaamde Manila-hennep, die in de Minahasa een zekere beteekenis gehad heeft, is fijner, witter en sterker dan het Europeesche vlas; de bevolking heeft echter niet de noodige ijver en vlugheid om het product met voordeel te bewerken, zoodat de Ned. Handelmaatschappij haar station te Menado heeft opgeheven. Ook op de Sangi en Talaud eilanden is de cultuur inheemsch, maar bijna alleen ten behoeve van het binnenlandsche verbruik. Van veel meer beteekenis voor den uitvoer is de copra; bij de beschrijving der landschappen werd ze reeds herhaaldelijk genoemd. Celebes leverde daarvan in 1914 voor bijna 18 millioen gulden, nl. voor 92/ millioen uit het Gouvernement Celebes en Onderh. en voor 81 millioen uit de residentie Menado.

Van de bosch producten verdienen allereerst damar en rotan vermelding. Het winnen van het eerste speelt in Midden-Celebes, zooals boven reeds bleek, een groote rol; maanden lang trekken hier en daar

de Toradja's de wouden in om het te verzamelen en naar de kust te vervoeren; vooral in de streek der groote meren is dit aan de orde; daar zijn vooral de To Bela's, de To Lampo's en zelfs de veraf wonende To Bada's de inzamelaars, terwijl aan de kust de Boegineezen en Chineezen het artikel opkoopen (1 pikol damar, à f 12.50, betalen ze met 1 pikol rijst à ƒ 5). De uitvoer van rotan heeft aan de golf van Tomini en elders eveneens groote afmetingen aangenomen. Heel Celebes levert thans jaarlijks voor bijna 1 millioen gulden damar en voor ruim 1/2 millioen gulden rotan (zie de Statistische cijfers hierachter).

Bruikbare houtsoorten heeft Celebes in overvloed, maar voor den uitvoer hebben ze nog weinig beteekenis. Groote beteekenis heeft in de binnenlanden de bast van verschillende boomen, die met behulp van hamertjes tot foeja wordt verwerkt, waarvan men allerhande kleedingstukken maakt; echter maken deze in de kuststreken gaandeweg voor katoenen stoffen plaats.

De rijstbouw wordt nog voor het grootste deel op ladangs gedreven; zelfs waar sawahs zijn, wordt nog niet overal ploegvee gebruikt, in Midden-Celebes drijft men nog vaak troepen karbouwen door den akker, om in de in alle richtingen doorknede modder rijst te planten. Onder invloed van het Gouvernement neemt echter een meer rationeele sawahbouw gaandeweg toe.

Als jacht wild verdienen herten en wilde zwijnen vooral vermelding, de laatste natuurlijk alleen in die streken, waar de Islam nog niet is doorgedrongen.

Van de huisdieren verdienen, behalve de karbouwen, de overige runderen, de varkens, de kippen, de honden (ook voor de jacht) en de katten vermelding. De talrijke meren leveren veel visch; behalve visch leveren de zeeën ook schildpad, tripang en pareloesters.

Nuttige mineralen. Hieraan is Celebes tot nog toe niet rijk gebleken. In het noorden zijn eenige mijnconcessies verleend voor het winnen van goud en werd vroeger door de bevolking ook veel goud gewasschen (Mooëton, Bwool, Gorontalo, Bolaäng, Mongondou), de bekendste concessies zijn wel Paleleh en Totok, terwijl in den laatsten tijd Goeroepahi nog al van zich doet spreken (zie verder bij GOUD). Ook in Midden-Celebes schijnt hier en daar dit metaal en ook looderts voor te komen. Van andere metalen zijn te noemen koper (o.a. bij Boekal, Noordarm), ijzer en nikkel (in den peridotiet van den Zuidoostarm). Kolen komen in den Zuidarm voor, doch over de hoeveelheid en hoedanigheid is nog weinig bekend. Het zoeken naar petroleum schijnt geen succes te hebben opgeleverd.

Door het Ind. Gouvernement worden in de laatste jaren stelselmatige mijnbouwkundige opsporingen in Zuid- en Midden-Celebes verricht, waarvoor groote complexen zijn gereserveerd (zie bij MIJNWETGEVING).

Bevolking,

Plaatsbeschrijving

en middelen van bestaan. Daar de bevolking uit anthropologisch en ethnographisch oogpunt afzonderlijk in de verschillende artikelen Boegineezen, Boni, Gowa, Makassaren, Minahasa, Mori, Toala's, Toradja's enz. is of wordt besproken, blijft voor de geographische behandeling over: de staatkundige indeeling, zooals deze bij den inlander bestaat of door den Europeeschen bestuurder is geregeld, de dichtheid of verspreiding der bevolking en de plaatsbeschrijving. Daar de toestanden in het Noordelijk deel (Residentie Menado) soms zeer verschillen met die op het Zuidelijke (gouvernement

Celebes en Onderh.), worden beide deelen afzonderlijk behandeld.

A. RESIDENTIE MENADO. Deze heeft volgens den Regeeringsalmanak 1916 eene oppervlakte van 57.436 K.M2. of ruim 12 × de grootte van Nederland. Wat het bestuur betreft, bestaat ze sedert 1911 uit vier afdeelingen, nl. Menado (onder een ass, resident, te Menado), Bolaäng-Mongondou (onder een controleur, te Kota Mobagoe), Gorontalo (onder een ass. resident, te Gorontalo) en Midden-Celebes (onder een ass. resident, te Donggala). Zie voor de verdere bijzonderheden aldaar en het artikel MENADO (gewest).

Dichtheid en samenstelling der bevolking. In 1912 telde de residentie naar schatting ± 700.000 zielen nl. ± 1200 Europeanen, 7900 Vreemde Oosterlingen en 691.000 Inlanders, als volgt onder te verdeelen. De Minahassa heeft eene bevolking van 200.000 zielen,

op eene oppervlakte van 4786 K.M.2 of 42 per K.M2, een cijfer, dat geen ander onderdeel van Celebes bereikt. Op de Sangi eilanden wonen 100.000 zielen, waarvan 60.000 op Groot Sangi, 40.000 op Siaoe en 7000 op Tagoelandang; bijna geheel deze bevolking belijdt den Christelijken godsdienst; op de geheele eilandengroep wonen slechts enkele Mohammedanen en 600 Chineezen. De bevolking der Talaud eilanden bedraagt 24.000 zielen. De totale bevolking der afdeeling Menado bedraagt alzoo 324.000 zielen. In de 4 districten van de afdeeling Bolaang Mongondou zijn de cijfers van 1906 als volgt: Kotaboenan 4700, Pasi 11.900, Lolajan 14.500 en Bolaäng 10.100, totaal 41,200 zielen. Door de goudmijnen is de toevloed van vreemdelingen in Kotaboenan aanzienlijk geweest, maar over cijfers beschikken we niet. Het Ned. Zendingsgenootschap werkt hier sedert 1905 en in 1913 telde men er reeds

2000 Christenen. In de 4 onderafdeelingen van de afdeeling Gorontalo wordt de bevolking geschat als volgt: in de 7 districten der onderafdeeling Gorontalo 80.500, in de 3 districten van de onderafdeeling Boalemo 17.000 zielen, in de 2 districten van de onderafdeeling Kwandang 12.900 zielen, in het rijk Bwool 14.100 zielen (in Paleleh 2800, in Biaoe 5300 en in Boenobogoe 6100 zielen), te zamen 124.500 zielen. In de afdeeling Midden-Celebes worden de landschappen van de onderafdeeling Donggala gezamenlijk geschat op bijna 34.000 zielen, die der onderafdeeling Paloe gezamenlijk op ruim 50.000), die der onderafdeeling Poso gezamenlijk op bijna 60.000, die der onderafdeeling Parigi op ruim 29.000 (laatste opgave 29120), die der onderafdeeling Toli Toli op 25.000, zoodat de geheele afdeeling200.000 zielen telt.

In de vier afdeelingen te zamen, dus in de geheele residentie Menado, wonen volgens deze berekening ruim 700.000 zielen, dus per K.M2. ruim 12.

Plaatsbeschrijving. Verdeelen wij de residentie naar de terreinen, waar zich de bevolking het meest concentreert, dan is dit vooral het geval in de Minahasa (zie boven); verder aan de kust en in de vlakten tusschen deze en de N.W. grens der residentie Menado en langs de West- en Zuidkust der Tominibocht. In verband met de geringe bruikbaarheid der rivieren als waterwegen laat het zich verklaren, dat de bevolking zich aan deze, tenzij soms aan de monding of in de vlakten, minder heeft opgehoopt. In de Minahasa komt aan de N.O. kust in aanmerking Likoepang, aan straat Bangka en den linkeroever der Likoepang-rivier. Het is, in weerwil der nabijheid van de volkrijke Sangi-eilanden en zijn

Zoutpannen, tengevolge der zandbanken voor de kust toch eene on beduidende plaats (360 inwoners; Graafland); door een grooten weg zuid west waarts is het met den weg Menado-Kema verbonden. Eveneens van geringe beteekenis zijn ten naasten bij alle andere kust plaatsjes buiten Menado, zoowel ter noord- als ter zuidkust, als: Tanahwongko, Amoerang, Belang en Kema.

Het verkeer met de buitenwereld concentreert zich vooral te Menado (zie aldaar), al kan men de plaats niet altijd even gemakkelijk bereiken.

In het binnenland van het vruchtbare, met goede wegen voorziene gewest woont een talrijke bevolking, die door verdienstelijke zendelingen voor een groot deel tot het Christendom bekeerd en tegelijk daarmede aan werkzaamheid gewend werd. Het meer regelmatige van hun leven spiegelt zich af in de menigte van nette, soms zeer volkrijke en welvarende negorijen, die met haar rechte straten, door heg en tuin omgeven, in het groen en rozen gelegen huizen, haar markten of pleinen en logementen of pasangrahans, kerkjes en scholen, een zeer aangenamen indruk maken. Natuurlijk worden zij het talrijkst in de nabijheid van het meer Tondano aangetroffen, waar landbouw en visscherij beide middelen van bestaan vormen, doch ook op eenigen afstand daarvan is het aantal dier negorijen in de zeer vruchtbare streek nog zeer groot. De voornaamste dier negorijen, welke wij hier slechts met een enkel woord kunnen vermelden, zijn: Lotta, Tomohon en Sonder, alle drie aan den weg van Menado door het bergland zuidwaarts, Kakas, aan den Zuidoever van het meer van Tondang, en het ten Z.W. daarvan te zoeken Langowan (766 M), eindelijk Tompasso en Kawangkoan, die enkel als hoofdplaatsen van districten moeten genoemd worden. De eenige groote plaats in het binnenland is Tondano, met bijna 11.000 zielen, waarvan ruim 10.000 Christenen (zie aldaar).

Het tweede terrein, waar zich in de residentie Menado de bevolking concentreert, is bewesten de Minahasa tot en met Bwool en Tomini te zoeken in de vlakten van Mongondou, Limbotto, Pagoejama en Baoelemo of in de rivierdalen en aan de kust. Natuurlijk hoopt zich die bevolking het sterkst op te Gorontalo (zie aldaar). Bij Gorontalo staan alle verdere plaatsen verre in beteekenis ten achter; deze liggen in de niet bijzonder vruchtbare vlakten.

Men kan hier noemen, in de dicht bevolkte vlakte van Mongondou of liever in die der Ongkag en Doemoga, samen de Lombagin vormende, Bolaäng Mongondou, aan de Noordkust en iets ten O. der monding van de Lombagin; hoewel zetel van verschillende inlandsche bestuurders, is het eene onaanzienlijke plaats van 30 à 40 huizen en ruim 1000 inwoners; de dubbele naam der streek Bolaäng-Mongondou wijst op de vereeniging van de kuststreek Bolaäng met het bergland Mongondou, die door een op den bergrand staanden oerwoudgordel zijn gescheiden. Voorts Popo, Pontodong en Biga, doch vooral Kota bangon en Kota baroe, alle in het hart der vlakte tusschen het hooge plateau van Poigar en het Mongondou gebergte, in het bovenstroomgebied der Ongkag, gelegen; in het dal of de vlakte der Doemoga de dorpen Doemoga besar en Doemoga ketjil en verder het meer westelijk gelegen Doeloedoeo; Bolaäng Oeki, de hoofdplaats van het ten W. van Mongondou gelegen en daarvan afhankelijk landschapje van dien naam aan de Noorkust; Bolaäng Itam, Atingola en Kaidipan, alle drie hoofdplaatsen of zetels van radja's en rijksgrooten der landschappen van dien naam, maar overigens zonder eenige beteekenis en

meestal door 4 à 500 inwoners bewoond. Voorts moeten aan de Noordkust nog vermeld worden Kwandang, Soemalata en Paleleh ten W. van Kwandang gelegen (zie onder GOUD), Matinang, waarnaar de Sarasins (deel I, blz. 178) het achterliggende gebergte genoemd hebben, en eindelijk Bwool. De tonneninhoud der aangekomen en vertrokken schepen samen te Kwandang, Paleleh en Bwool was in 1914 respectievelijk 566.000, 782.000 en 294.880 M3.

Aan of bij de Zuidkust liggen eenige hoofdplaatsen van landschappen, bijv. Tilamoeta, de hoofdplaats van de onderafdeeling Boalemo, Pentadoe, Pagoeat, de zetel van het landschap van dien naam, Marissa (bekend uit de reizen der Sarasins I 190), Mooëton, en Toeladenggi. Het bij de meren van dien naam gelegen Bolano bevindt zich ± 16 K.M. ten W. van Toeladenggi. Westwaarts van Bolano, op ca. 15 uur afstand van Mooëton, ligt Tomini, in welks nabijheid (van het gehucht Woja uit) een weg van 36 uur gaans en met een pashoogte van ruim 1300 M. dwars over het gebergte naar Boeloetong aan de baai van Dondo voert. Die weg moet, naar berichten der inlanders, beter zijn dan de verbinding Parigi-Paloe. Ten Z.W. van Tomini ligt de onbeduidende negorij Palasa, met naburige vestigingen slechts 50 huisgezinnen of 250 zielen tellende. De steile zeebodem biedt nergens veiligen ankergrond en hevige valwinden kunnen er heerschen. Belangrijker is Tinombo, ten Z.Z.W. van Palasa, waar men op ± 300 M. uit den wal in 40 M. diepte kan ankeren; met naburige gehuchten telt het 180 huisgezinnen of 900 zielen en van daaruit wordt, over Tomini, tabak naar Dondo gevoerd en tegen lijnwaden en opium ingeruild. Die tabak wordt door de bergbewonende bevolking verbouwd. Verder zuidelijk liggen nog eenige negorijen (Sigenti, Kasimbar, Toriboeloe, Ampibaboe, Parigi en Saoesoe), die eenige beteekenis hebben voor den handel in boschproducten. Onder deze neemt Parigi de eerste plaats in door den handel met Paloe en als residentie van den radja en de voornaamste hoofden van het landschap van dien naam; daar woont ook de controleur der onderafdeeling Parigi, die in het Zuiden grenst aan de onderafdeeling Poso. In de hoofdplaats Poso, als Ned, vestiging nog nieuw, is de scheepvaart beweging nog niet belangrijk, zelfs nog iets minder dan te Parigi (Parigi 178.000 M3 aangekomen en vertrokken schepen, Poso 173.000 M3.) Er is gebrek aan water; door putboring tracht men in de behoefte te voorzien.

De bevolking der Poso-streek is, zooals die op geheel Celebes, dun; in de Poso-depressie wonen 15 menschen per K.M2, ende 15 stammen der Baréesprekende Toradja's samen tellen zeker niet meer dan 40.000 zielen (Adriani, „Maatschappelijke, speciaal economische, verandering der bevolking van MiddenCelebes, sedert de invoering van het Ned.gezag aldaar," voordracht 17 April 1915; T. A. G.1915, 457). In het binnenland van de afdeeling MiddenCelebes vinden we bewesten de Poso vallei de vlakten van Napoe, Besoa en Bada.

Het voornaamste der 6 dorpen van de To Besoa in de vlakte van Besoa, te zamen met ruim 1400 zielen, is Doda, in den Zuidoosthoek; als oudheden merkwaardig zijn, ook in Napoe, groote steenen potten, steenen beelden en steenen met ronde gaten gevonden. In de vlakte van Bada vindt men de dorpen Bada-mpoe'oe (bij de Sarasins Badagajang) of Bada-Kaia (Groot Bada), Boelili en Gintoe; steenen overblijfselen vindt.men ook hier. De bevolking van dit landschap vond bij al de onderzoekers zoowel om de lichaamsvormen als om de schilderachtige foeja

« SebelumnyaLanjutkan »